ECLI:NL:GHDHA:2021:1336

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.280.465/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbreking van de samenleving en eigendomsrecht van een woonwagen

In deze zaak gaat het om de verbreking van een affectieve relatie tussen een man en een vrouw, waarbij het eigendomsrecht van een woonwagen ter discussie staat. De vrouw is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat de man de enige eigenaar van de woonwagen is. De vrouw stelt dat de woonwagen in mede-eigendom toebehoorde, maar het hof oordeelt dat de man de woonwagen heeft gekocht en betaald met zijn eigen middelen. De man heeft de woonwagen aan zijn dochter geschonken na de verbreking van de relatie. Het hof concludeert dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij mede-eigenaar is van de woonwagen, en wijst haar vorderingen af. Het hof vernietigt enkele onderdelen van het eerdere vonnis, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.280.465/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/555095/ HA ZA 18-698

arrest van 22 juni 2021

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.B. Visser te Dordrecht,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Vos te Dordrecht.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 3 juli 2020 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 26 november 2018 en 8 april 2020 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 7 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord tevens incidenteel appel heeft de man de grieven weersproken en heeft hij 3 incidentele grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft de vrouw de grieven weersproken.
Op 21 mei 2021 is de zaak door de advocaten van partijen bepleit. Er was sprake van een hybride zitting en wel in die zin dat de vrouw en haar advocaat ter zitting aanwezig waren en de advocaat van de man en de man vanuit het kantoor van de advocaat aan de zitting deel namen. De advocaat van de vrouw heeft het woord gevoerd aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities.

De beoordeling van het hoger beroep

Bestreden vonnis 8 april 2020

1. Het dictum van het vonnis van 8 april 2020 van de rechtbank Rotterdam luidt als volgt:
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 3.750 als schadevergoeding ter zake van de woonwagen,
5.2
gelast partijen, als wijze van verdeling, het opstalrecht op de berging op naam van de vrouw te laten zetten, waarbij de kosten van de levering voor rekening van de vrouw komen, en bepaalt dat onderhavig vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw of de man in dit verband moet verrichten, indien hij/zij niet goed meewerkt aan deze veroordeling,
5.3.
veroordeelt de vouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 3.750 uit hoofde van haar overbedeling bij de verdeling van het opstalrecht op de berging,
5.4.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt en dat ieder van partijen een helft dient te dragen van de kosten van de deskundige,
5.5.
gelast de vrouw tot betaling aan de griffier van een bedrag van € 484, als haar aandeel in de kosten van de deskundige (ad € 968)
5.6
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.

Vordering vrouw

2. De vrouw vordert dat het het hof moge behagen te vernietigen de vonnissen van 26 november 2018 en 8 april 2020 door de rechtbank Rotterdam tussen respectievelijk de vrouw als eiseres in conventie tevens gedaagde in voorwaardelijke reconventie en de man als gedaagde in conventie tevens eiser in voorwaardelijke reconventie gewezen en opnieuw rechtdoende, desnodig onder verbetering/aanvulling van gronden, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
De man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de helft van de waarde van de woonwagen welke in redelijkheid door uw hof vast te stellen is op een bedrag van
€ 157.000,-, derhalve € 78.500,-, binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te geven arrest;
De man te veroordelen in de kosten van beide instanties.

Vordering man

3. De man vordert dat het het hof behage bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In het principaal appel de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans deze haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van appellante in de kosten van de procedures in beide instanties in hoger beroep zowel principaal als in incidenteel appel alsmede in de nakosten;
In het incidenteel appel het gewraakte vonnis van de rechtbank Rotterdam, met inachtneming van de grieven van geïntimeerde te vernietigen en alsnog al de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg af te wijzen en de voorwaardelijke vordering van de man in eerste aanleg toe te wijzen, met instandhouding van de beslissing van de rechtbank onder 5.2 en 5.3 van het vonnis ter zake de verdeling van de berging.
Zowel in het principale als incidentele appel de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4. In eerste aanleg heeft de man in reconventie onder meer gevorderd:
Partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de berging van partijen en te bepalen dat de berging wordt toebedeeld aan de vrouw en;
De vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de helft van de waarde van de berging van € 23.000, - derhalve € 11.500, - althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis.

Enige feiten

5. Voor de leesbaarheid van het arrest vermeldt het hof eerst enige feiten. De man en de vrouw hebben een langdurige affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen hebben geen (schriftelijke) samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. De verhouding tussen de man en de vrouw wordt beheerst door het algemene vermogensrecht. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg stelt de vrouw zich op het standpunt dat de woonwagen die zich bevond op het perceel grond aan de [volgt adres] aan de man en de vrouw in mede-eigendom toebehoorde. De man is van mening dat de woonwagen uitsluitend zijn eigendom is aangezien hij de woonwagen heeft gekocht en deze door de verkoper ervan uitsluitend aan hem is geleverd zodat uitsluitend hij de eigendom ervan heeft verkregen. Voorts is de man van mening dat de woonwagen door hem is betaald met uitsluitend aan hem toekomende gelden. De woonwagen waarover partijen een geschil hebben is door de man na verbreking van de affectieve relatie aan de dochter van partijen geschonken en geleverd.

Wie was eigenaar van de woonwagen aan de [volgt adres] ?

6. Gelet op de gevolgen van het eventueel slagen van de door de man in incidenteel appel aangevoerde grieven voor de beoordeling van de grieven van de vrouw in het principaal appel, zal het hof eerst die incidentele grieven bespreken.
In zijn eerste incidentele grief stelt de man dat alleen hij eigenaar was van de woonwagen die is geplaatst op de [volgt adres] . In de randnummers 73 tot en met 76 stelt de man onder meer dat door de samenleving van partijen geen goederenrechtelijke gemeenschap ontstaat. De vermogens van partijen blijven gescheiden. Als partners uiteengaan, vindt verdeling van vermogens in goederenrechtelijke zin alleen plaats als tussen partijen een eenvoudige gemeenschap is ontstaan. De situatie doet zich in de visie van de man niet voor. De man heeft de eigendom van de woonwagen verkregen door overdracht. De firma [NAAM] Caravanbouw heeft in opdracht van de man de woonwagen vervaardigd en aan de man geleverd. De koopovereenkomst ter zake de woonwagen is tot stand gekomen tussen de man en [NAAM] Caravanbouw. De facturen zijn aan de man geadresseerd. De woonwagen is door de man betaald, deels via de uitsluitend op zijn naam staande rekening courant bij de ABN AMRO en deels contant. De woonwagen is niet met gemeenschappelijk geld betaald.
7. Door de vrouw wordt in de randnummers 3.1 tot en met 3.17 verweer gevoerd. In randnummer 3.5 stelt de vrouw dat: a) de financiering van de bouw van de woonwagen mede is geschied door de vergoeding die de gemeente aan de vrouw heeft betaald, b) de financiering van de bouw van de woonwagen mede is geschied met een bedrag van € 25.000,- zijnde de opbrengst van de verkoop van de vorige woonwagen van partijen, c) in de akte van vestiging van het opstalrecht de man en de vrouw gemeenschappelijk als eigenaar van de woonwagen zijn omschreven, d) partijen gemeenschappelijk in de woonwagen hebben gewoond.
8. Tijdens het pleidooi op 21mei 2021 heeft de man nog nader verweer gevoerd tegen hetgeen de vrouw in haar memorie van antwoord in het incidentele appel heeft gesteld. Door de man is herhaald dat hij de enige eigenaar was van de woonwagen aan de [volgt adres] . Het is aantoonbaar onjuist dat de koopsom voor voormelde woonwagen is voldaan uit gemeenschappelijke gelden. De vergoeding van € 38.410,- die de gemeente heeft betaald voor de gedwongen verhuizing is aan de man betaald. De oude woonwagen die verkocht is voor € 25.000,- was ook uitsluitend het eigendom van de man. De oude woonwagen was door de man aangekocht en door hem betaald met financiële middelen die uitsluitend van de man waren. Partijen hebben geen gemeenschappelijke opdracht gegeven voor de bouw en de aankoop van de woonwagen. Het enkele feit dat het afhankelijke recht van opstal op naam van de man en de vrouw moest staan van de gemeente is geen rechtsgrond dat de vrouw daarmee mede-eigenaar wordt van de woonwagen aan de [volgt adres] .
9. Het hof overweegt als volgt. Op basis van hetgeen de man heeft gesteld is het hof van oordeel dat de man enig eigenaar was van de woonwagen aan de [volgt adres] . De vrouw heeft de stelling van de man niet weersproken dat hij de eigendom van de woonwagen heeft verkregen van de woonwagen en wel door overdracht aan hem. Het hof vindt de stelling van de man dat uitsluitend hij de opdracht tot de bouw heeft gegeven nu de facturen uitsluitend op zijn naam staan, geloofwaardig. Het hof vindt ook de stelling van de man geloofwaardig dat uitsluitend hij de woonwagen heeft betaald nu hij een volledige verklaring aflegt hoe en met welke aan uitsluitend hem toekomende financiële middelen aankoopsom (en termijnen daarvan) voor de woonwagen door de man is betaald. Het hof verwijst in deze naar de in het geding gebrachte facturen, de bankafschriften van de man en de verklaring van de verkoper van de woonwagen, de heer [NAAM] . De argumenten die de vrouw heeft aangevoerd dat zij mede-eigenaar is van de woonwagen acht het hof niet ter zake doende. Het feit dat partijen gezamenlijk in de woonwagen woonden brengt immers niet met zich mede dat de vrouw daardoor mede-eigenaar wordt. Ook het feit dat de gemeente beide partijen als eigenaar van de woonwagen meende te kunnen beschouwen is geen feit dat een wijze van eigendomsverkrijging door de vrouw zou kunnen onderbouwen. De financiering is eveneens niet relevant voor de beantwoording van de vraag wie, door levering krachtens geldige titel, eigenaar is van de woonwagen. Bovendien heeft de man naar het oordeel van het hof aangetoond dat de woonwagen door hem is betaald met uitsluitend aan hem toekomende gelden. Gezien het feit dat de man eigenaar was, was hij beschikkingsbevoegd om de woonwagen aan zijn dochter te schenken en op die titel de eigendom ervan aan haar te leveren. De grieven van de man in het incidentele appel treffen doel.

De grieven van de vrouw

10. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de door vrouw geformuleerde grieven geen bespreking. Het eigendom van de woonwagen komt aan de man toe en daarmee ook de waarde van de woonwagen. In eerste aanleg heeft de vrouw verzocht partijen te veroordelen tot verdeling van de woonwagen met berging aan de [volgt adres] . In appel heeft de vrouw alleen gevorderd de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen
€ 78.500, - zijnde de helft van de waarde van de woonwagen. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is er geen rechtsgrond om de vordering van de vrouw toe te wijzen.

De waarde van de berging

11. In rechtsoverweging 4.14 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de berging aan partijen in mede-eigendom toebehoort. De rechtbank heeft aan de berging een waarde toegekend van € 7.500,- De rechtbank heeft de bevindingen overgenomen van de deskundige. De vrouw geeft in grief 6 slechts aan dat de rechtbank ten onrechte de berging heeft gewaardeerd op een bedrag van € 7.500,-. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht door in haar toelichting op deze grief alleen maar aan te geven dat er sprake is van een gezochte waarde. Het hof leest in het incidentele appel van de man in samenhang met zijn incidentele vordering niet dat hij bezwaar maakt tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van de berging van € 7.500, -. De man verzoekt in zijn petitum expliciet 5.2 en 5.3 van het bestreden vonnis in stand te laten.

Proces-verbaal 26 november 2018 en vonnis 8 april 2020

12. Uit het proces-verbaal van 26 november 2018 volgt dat de rechtbank ter zitting van 26 november 2018 een mondeling tussenvonnis in conventie en in voorwaardelijke reconventie heeft uitgesproken en dit heeft vastgelegd in het proces-verbaal van 26 november 2018. Uit het proces-verbaal – waarin het mondelinge vonnis is opgenomen – volgt dat de rechtbank voorshands van oordeel is dat de woonwagen aan de [volgt adres] aan partijen in mede-eigendom toebehoort. Uit het dictum van het mondelinge vonnis volgt slechts dat een deskundige is benoemd tot het vaststellen van de waarde van de woonwagen. De man diende de helft van het voorschot van de deskundige te betalen. Aan de vrouw is geen voorschot opgelegd. Eerst in het eindvonnis is de vrouw gelast om de helft van de kosten van de deskundige zijnde € 484,- aan de griffier van de rechtbank te betalen.

Proceskosten

13. Het hof acht het redelijk en billijk om de proceskosten – met uitzondering van de kosten van de deskundige - tussen partijen te compenseren. Wel acht het hof het redelijk en billijk dat de vrouw de kosten van de deskundige volledig zal voldoen, dit brengt dus met zich mede dat de vrouw ter zake de kosten van de deskundige aan de man moet betalen de somma van € 484,-

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 8 april 2020 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen in conventie en reconventie gewezen ter zake 5.1 en 5.4 voor zover ieder der partijen de helft van de kosten van de deskundige dient te voldoen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van de vrouw zoals geformuleerd onder I en II van haar memorie van grieven af;
veroordeelt de vrouw om binnen 30 dagen na datum van dit arrest aan de man te betalen een bedrag van € 484,-, zijnde de door de man betaalde helft van de kosten van deskundige;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 8 april 2020 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen voor het overige;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten zal voldoen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en R.L.M.C. Janssen, en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.