ECLI:NL:GHDHA:2021:1329

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
200.260.870
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenarrest inzake publicatie van persoonlijke gegevens en dwangsom

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde]. Het hof behandelt de zaak naar aanleiding van een tussenarrest van 9 maart 2021, waarin de behandeling was geschorst in afwachting van een beslissing van de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft op 10 mei 2021 het wrakingsverzoek van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, waarna het hof de behandeling van de zaak heeft hervat. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat het principaal hoger beroep ongegrond is en het bewijsaanbod van [appellant] als niet ter zake dienend gepasseerd. De zaak betreft een gebod aan [appellant] om zich te onthouden van de publicatie van persoonlijke gegevens van [geïntimeerde]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] herhaaldelijk deze gegevens heeft gepubliceerd, ondanks eerdere geboden. [geïntimeerde] heeft verzocht om verhoging van de dwangsom en uitbreiding van het gebod tot publicatie van gegevens van zijn huisgenoten. Het hof heeft de grieven van [geïntimeerde] gegrond verklaard en het bestreden vonnis vernietigd voor zover het gebod in duur was beperkt tot 24 maanden. Het hof heeft [appellant] geboden zich te onthouden van publicatie van persoonlijke gegevens en hem veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 2.500 per overtreding, met een maximum van € 100.000. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.260.870/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/570819 / KG ZA 19-270

Arrest van 8 juni 2021

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S. van Buuren te 's-Gravendeel,
tegen:

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
nader te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam.

Het verdere geding

Voor het procesverloop tot 9 maart 2021 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dit tussenarrest heeft het hof de behandeling van de zaak geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer van het hof op het voorwaardelijk wrakingsverzoek van [appellant] in verband met de vervulling van de voorwaarde.
Bij beslissing van 10 mei 2021 heeft de wrakingskamer van het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van [appellant] niet in behandeling wordt genomen.
Vervolgens is arrest bepaald op vandaag.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij wat in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2. In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat het principaal hoger beroep ongegrond is en is het bewijsaanbod van [appellant] als niet terzake dienend gepasseerd.
Daarmee was de voorwaarde waaronder [appellant] zijn voorwaardelijk wrakingsverzoek had gedaan vervuld, om welke reden het hof de behandeling van dit kort geding heeft geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer van dit hof op het wrakingsverzoek van [appellant]. Nadat de wrakingskamer van dit hof [appellant] in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard, is de behandeling van de zaak hervat.
3. Het principaal hoger beroep is in het tussenarrest beslist, zodat alleen het incidenteel hoger beroep nog moet worden behandeld.
4. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep is gericht tegen de overwegingen 4.7 en 4.8 juncto 5.1 en 5.2 van het bestreden vonnis. Daarin heeft de voorzieningenrechter het jegens [appellant] toegewezen gebod zich te onthouden van de publicatie van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] in duur beperkt tot 24 maanden en aan dit gebod een dwangsom verbonden van € 250 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] hieraan niet voldoet, met een maximum van € 10.000.
In de toelichting op de grief heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte, en zonder dat daar enig partijdebat over was geweest, het gebod in duur heeft beperkt. Zeker nu [appellant] de gegevens (inmiddels) daadwerkelijk heeft gepubliceerd en de dreiging dat hij dat weer zal doen levensgroot is, is er geen aanleiding het gebod in duur te beperken, aldus [geïntimeerde]. Ook maakt [geïntimeerde] bezwaar tegen de maximering van de opgelegde dwangsom tot € 10.000,--, een bedrag dat significant lager is dan de gevorderde dwangsom van € 50.000,-- per dag. Het toegewezen maximum is een aantoonbaar onvoldoende prikkel tot nakoming van het gebod. Nu de gevolgen van publicatie van privé (adres)gegevens van [geïntimeerde], met name als deze online geschiedt en niet direct door [geïntimeerde] wordt opgemerkt, niet zijn te overzien, heeft hij er alle belang bij dat de dwangsom wordt verhoogd naar € 50.000,-- voor iedere dag of ieder dagdeel dat [appellant] de gegevens publiceert en/of gepubliceerd houdt, aldus [geïntimeerde].
5. [geïntimeerde] heeft in dit verband gesteld dat [appellant] op 27 juli 2019, dus nadat het bestreden vonnis is gewezen, is overgegaan tot publicatie van het privé-adres van [geïntimeerde], via twee verschillende door hem gecreëerde Twitteraccounts. In het bericht dat hij via een van die accounts plaatste, heeft [appellant] bovendien de namen en geboortedata van de vriendin van [geïntimeerde] en hun kinderen geplaatst. [geïntimeerde] heeft uitdraaien van deze publicaties overgelegd. Hij heeft daarbij opgemerkt dat [appellant], na een daartoe strekkend verzoek van [geïntimeerde], beide berichten dezelfde dag heeft verwijderd. Op 29 juli 2019 heeft [appellant] echter opnieuw een ander twitteraccount gecreëerd, en daarop weer een bericht geplaatst dat de privé-adresgegevens van [geïntimeerde] bevat. Ook dit bericht heeft [appellant] na een verzoek daartoe overigens weer verwijderd, aldus [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vordert dat het gebod aan [appellant] zich te onthouden van publicatie van persoonlijke adresgegevens van hemzelf wordt uitgebreid met de gegevens van zijn huisgenoten.
6. [geïntimeerde] heeft – bij door het hof toelaatbaar geachte eiswijziging bij pleidooi; zie tussenarrest rov. 8 – verder nog een grief gericht tegen rov. 4.9 van het bestreden vonnis. Daarin heeft de voorzieningenrechter het onder (ii) gevorderde gebod tot verwijdering van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] van websites en andere media afgewezen op de grond dat, nu [geïntimeerde] ter zitting heeft verklaard dat er (op dat moment) geen door [appellant] op internet of een ander medium geplaatste persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] zijn aangetroffen, onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] heeft gepubliceerd. In de toelichting op deze grief heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat na het instellen van het incidentele appel [appellant] diverse berichten op Twitter heeft geplaatst die adresgegevens van [geïntimeerde] bevatten. Naar [geïntimeerde] heeft gesteld, heeft [appellant] aan het verzoek van de advocaat van [geïntimeerde] om die adresgegevens te verwijderen geen gehoor gegeven. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van deze stelling stukken overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] in februari en maart 2020 op een door hem gecreëerd twitteraccount tweets heeft geplaatst waarin het woonadres van [geïntimeerde] wordt genoemd. [geïntimeerde] verzoekt het hof daarom alsnog de vordering onder (ii) toe te wijzen.
7. De grieven in het incidenteel appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8. Gelet op het door [geïntimeerde] overgelegde bewijs is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] verschillende malen is overgegaan tot publicatie van persoonlijke adresgegevens van niet alleen [geïntimeerde], maar ook van zijn vriendin en zijn kinderen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] dit ook niet (langer) betwist (zie tussenarrest rov. 20). Gezien de handelwijze van [appellant] is er geen aanleiding (meer) het onder (i) toegewezen gebod in duur te beperken. Verder zal het gebod worden uitgebreid tot het onthouden van publicatie van de persoonlijke (adres)gegevens van de huisgenoten van [geïntimeerde]. Nu [appellant] het door de voorzieningenrechter opgelegde gebod tot het zich onthouden van publicatie meermalen heeft overtreden, ondanks de daaraan verbonden dwangsom, is ook een verhoging van de dwangsom op haar plaats. Grief 1 in het incidenteel appel is dus gegrond. Datzelfde geldt voor grief 2. Gelet op de handelwijze van [appellant] is de vordering om hem te gebieden de door hem gepubliceerde persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, alsnog toewijsbaar. Het hof merkt op dat het hierbij alleen gaat om tot de datum van betekening van dit arrest al door [appellant] gepubliceerde adresgegevens van [geïntimeerde]. Aan de niet-nakoming van dit gebod zal, zoals gevorderd, eveneens een dwangsom worden verbonden.
9. De door [geïntimeerde] in hoger beroep verzochte dwangsom van € 50.000 per overtreding acht het hof niet proportioneel. Rekening houdend met de voorgeschiedenis acht het hof het wel gerechtvaardigd zowel de dwangsom als het maximum fors te verhogen. Het hof zal de dwangsom vaststellen op € 2.500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] hieraan niet voldoet met een maximum van € 100.000. Ter voorkoming van misverstanden merkt het hof op dat tot de datum van betekening van dit arrest al – wegens overtreding van het in het bestreden vonnis toegewezen gebod – verbeurde dwangsommen in stand blijven en niet vallen onder dit (nieuwe) maximum. De in dit arrest opgelegde (hogere) dwangsom gaat in op de datum van betekening van dit arrest en wordt verbeurd als [appellant] vanaf deze datum één van de hierbij opgelegde geboden overtreedt, te weten: (i) het gebod om door hem al gepubliceerde adresgegevens van [geïntimeerde] en/of zijn gezinsleden te verwijderen en (ii) het gebod om zich te onthouden van nieuwe publicaties van adresgegevens van [geïntimeerde] en/of zijn gezinsleden.
10. De gegrondheid van de grieven in het incidenteel appel brengt mee dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover daarin het gebod aan [appellant] zich te onthouden van de publicatie van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] is beperkt tot de duur van 24 maanden na betekening van het vonnis en voor zover daarin het door [geïntimeerde] gevorderde gebod tot verwijdering van zijn persoonlijke adresgegevens van websites en andere media is afgewezen. Het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd, waarbij het dictum van het te bekrachtigen deel van het vonnis zal worden aangevuld zoals hieronder vermeld.
11. [appellant] zal als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel appel.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2019, voor zover daarin het gebod aan [appellant] zich te onthouden van de publicatie van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] is beperkt tot de duur van 24 maanden na betekening van het vonnis en voor zover in dit vonnis het door [geïntimeerde] gevorderde gebod tot verwijdering van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] van websites en andere media is afgewezen;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
- gebiedt [appellant] zich te onthouden van de publicatie – in welke vorm en op welke plaats dan ook – van persoonlijke (adres)gegevens van [geïntimeerde] en/of zijn huisgenoten;
- gebiedt [appellant] om door hem al gepubliceerde persoonlijke (adres)gegevens van [geïntimeerde] en/of zijn huisgenoten te verwijderen van elke website en/of ander medium waarop of waarin hij die gegevens openbaar heeft gemaakt en deze verwijderd te houden;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 2.500,-- voor elke nieuwe publicatie van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] en/of zijn huisgenoten en voor elke dag dat hij nalaat een nieuwe of ten tijde van het wijzen van dit arrest reeds bestaande publicatie van persoonlijke adresgegevens van [geïntimeerde] en/of zijn huisgenoten te verwijderen
na de dag van betekening van dit arrest, tot een maximum van € 100.000,-- is bereikt;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,-- aan verschotten en € 3.342,-- aan salaris advocaat in het principaal hoger beroep en € 1.671,-- aan salaris advocaat in het incidenteel hoger beroep;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J. van der Kluit en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 8 juni 2021.