Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Hermon Erfgoed Vlaardingen B.V.,
Hermon Erfgoed B.V.,
1.Het geding
- het procesdossier van de procedure bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank van 6 november 2019;
- de dagvaarding in hoger beroep van 31 januari 2020;
- de memorie van grieven, tevens akte vermeerdering c.q. wijziging van eis met dertien grieven en meerdere producties;
- de memorie van antwoord met meerdere producties;
- het pleidooiverzoek van Hermon van 29 september 2020;
- de op 25 maart 2021 ingekomen akte overlegging aanvullende producties van de Gemeente ten behoeve van het pleidooi van 12 april 2021;
- de brief van mr. Hagers van 29 maart 2021;
- de brief van mr. Hofman van 30 maart 2021.
2.Feiten
(…)
3.Vordering en beslissing in eerste aanleg
-partijen hebben tijdens de onderhandelingen uitdrukkelijk over de aanwezigheid van asbest in het Hollandia-gebouw gesproken, in welk verband het asbestinventarisatierapport – met daarin vermeld het vermoeden van de aanwezigheid van niet direct waarneembaar asbest en de noodzaak tot verder onderzoek – aan Hermon is gegeven.
4.Geschil in hoger beroep
I. de asbestsaneringskosten van € 197.230,- inclusief btw;
IX de proceskosten in beide instanties (inclusief nakosten),
de bedragen onder I, II, III, V,VI en VIII te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de bedragen onder IV,VII en IX te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.Beoordeling in hoger beroep
Asbest
was(zie bijvoorbeeld randnummer 44, 78, 133 en 139 memorie van grieven), lijkt de strekking van het merendeel van de stellingen te zijn dat de Gemeente een (achteraf gezien te rooskleurige) inschatting heeft gegeven van de nog te verwachte saneringskosten. Omdat op schattingen en dergelijke min of meer vrijblijvende mededelingen niet te snel mag worden vertrouwd – zeker niet in een geval waarin partijen de mogelijke aanwezigheid van asbest juist uitdrukkelijk hebben geregeld en ter zake een exoneratie zijn overeengekomen – komt het erop aan wat de Gemeente volgens Hermon precies tegen haar heeft gezegd. Daarover geeft Hermon echter onvoldoende uitsluitsel, ook voor zover het de beweerde mededeling over de koepel betreft (waarvan niet is toegelicht hoe die zich verhield tot de vermelding van vier – andere – asbestverdachte locaties in het rapport van 17 juni 2014). Wat er namens de Gemeente zou zijn gezegd is dus onvoldoende duidelijk en consequent uitgewerkt in de stellingen van Hermon. Het hof geeft hieronder een aantal voorbeelden ter illustratie van de wisselende stellingname. Zo is op sommige plaatsen gesteld dat de Gemeente heeft gezegd dat het eventuele resterende asbest in de lichtkoepel zou zitten, maar is op andere plaatsen gesuggereerd dat de Gemeente geruststellende mededelingen van een meer algemene en tentatieve strekking heeft gedaan. Onder randnummer 17 van de memorie van grieven spreekt Hermon over “eventuele onzorgvuldigheden” bij de asbestsanering in opdracht van de Gemeente die nog resterende asbest zouden kunnen blootleggen, maar die reden voor de mogelijke aanwezigheid van asbest is in de andere stellingen niet terug te vinden. Op een aantal plaatsen in de memorie van grieven is te lezen dat de Gemeente zou hebben gesproken over saneringskosten, op andere plaatsen enkel over de hoeveelheid asbest. Ten slotte wijst het hof erop dat ook de stelligheid van de uitlatingen varieert. De verwachting van de Gemeente varieerde volgens Hermon van nihil tot een beperkte hoeveelheid.
Balken
huidigenormen. Deze conclusie vindt ook steun in de eigen stelling van Hermon dat het risico van instorting zou toenemen bij de bouwwerkzaamheden en bij de ontwikkeling en splitsing van de woonappartementen. Het was dus de renovatie die tot vervanging van (een deel van) de balken heeft geleid. Daarmee is echter niet gezegd dat de balken, die onderdeel uitmaken van een monumentaal pand dat in 1976 is gerestaureerd, niet voldeden aan de destijds geldende eisen. Mede in aanmerking genomen wat Hermon op grond van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk een monumentaal pand dat in 1976 na een brand is gerestaureerd, heeft Hermon haar stelling dat de balken ondeugdelijk waren dus onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Slotsom
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2019;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt Hermon in de kosten in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 5.517,- aan griffierecht en € 4.851,- aan kosten van de advocaat, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 157,- zonder betekening, dan wel € 239 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf vijftien dagen na dagtekening van het arrest;