ECLI:NL:GHDHA:2021:1264

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.289.422/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar België en wijziging hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige dochter. De moeder, die op een onbekend adres verblijft, verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar België te verhuizen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarin het verzoek van de moeder om vervangende toestemming werd afgewezen en het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de moeder geen veilige haven biedt voor de minderjarige, gezien haar eerdere verhuizingen naar België zonder toestemming van de vader en het feit dat zij met de minderjarige ondergedoken is. Het hof benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de vader woont, die in het verleden zorg heeft gedragen voor haar en met wie zij een hechtingsrelatie heeft. De beslissing van het hof is gebaseerd op een belangenafweging, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof concludeert dat de moeder niet in het belang van de minderjarige heeft gehandeld en dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats naar de vader de beste optie is voor de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.289.422/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-9677
zaaknummer rechtbank : C/10/609519
beschikking van de meervoudige kamer van 30 juni 2021
inzake
[appellante] ,
verblijvend op een onbekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam.
Als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het procesverloop in hoger beroep naar zijn eerdere beschikking van 31 maart 2021. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2021 (hierna: de bestreden beschikking) totdat in hoger beroep een (definitieve) beslissing is genomen, afgewezen (hierna ook te noemen: de schorsingszaak).
1.2
Na de uitspraak in de schorsingszaak heeft het hof op 9 april 2021 van de vader een verweerschrift in de hoofdzaak ontvangen. Daarnaast heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
  • een e-mailbericht van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 6 mei 2021. In dit e-mailbericht informeren zij het hof over de laatste stand van zaken;
  • een journaalbericht van de vader met bijlagen, ingekomen op 14 mei 2021;
  • een journaalbericht van de moeder met als bijlage de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen bij de rechtbank, ingekomen op 19 mei 2021.
1.3
Op 26 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer V. Duijvestein, tolk in de Spaanse taal;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling 1] en [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
De moeder heeft via een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen.
1.4
Op de zitting heeft het hof partijen laten weten dat het hof op 30 juni 2021 een beschikking zal geven in de hoofdzaak. Dat is deze beschikking.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
2.2
Partijen zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ). De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.3
De ouders zijn gescheiden. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder. In de echtscheidingsbeschikking van 9 december 2016 is een voorlopige zorgregeling met de vader bepaald. Deze houdt in dat de vader iedere zondag contact heeft met [minderjarige] , van 14.00 tot 17.00 uur. Deze regeling is één keer uitgevoerd. Daarna niet meer omdat de moeder weigerde.
2.4
In een vonnis van de voorzieningenrechter van 7 februari 2017 is een contactregeling in het Omganghuis vastgesteld. De moeder heeft geweigerd dit uit te voeren.
2.5
De moeder is in 2017, zonder toestemming van de vader, met [minderjarige] naar België verhuisd.
2.6
In de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017 is bepaald dat [minderjarige] vanaf 1 maart 2018 één zondag per veertien dagen van 14.00 uur tot 17.00 uur bij de vader zal zijn. Iedere keer dat de moeder niet meewerkt aan deze regeling zal zij aan de vader een dwangsom van € 500,- moeten betalen, totdat een maximum van € 10.000,- is bereikt. De moeder heeft nooit medewerking verleend aan deze beschikking.
2.7
In een vonnis van de rechtbank Antwerpen van 11 april 2019 is bepaald dat [minderjarige] terug moet naar Nederland en moet worden afgegeven aan de vader. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Het Hof van beroep Antwerpen heeft op 15 juli 2019 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
2.8
[minderjarige] verbleef vanaf 2 september 2019 kort bij de vader in Nederland. Op 4 september 2019 is [minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd.
2.9
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2019 is de vordering van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] in België te gaan wonen, afgewezen.
2.1
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2020 zijn de verzoeken van de moeder tot het aan haar verlenen van vervangende toestemming in zowel de voorlopige voorzieningenprocedure als in de bodemprocedure afgewezen. Verder is bij deze beschikking de eerder genoemde beschikking van 21 december 2017 gewijzigd en bepaald dat de zorgregeling onder regie van de gecertificeerde instelling zal worden vormgeven. Tot slot zijn in deze beschikking de verzoeken van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem, afgewezen.
2.11
In maart 2020 is de moeder wederom zonder toestemming van de vader met [minderjarige] in België gaan wonen.
2.12
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2020 is de aan de moeder gegeven schriftelijke aanwijzing bekrachtigd. In deze schriftelijke aanwijzing is bepaald dat de moeder uiterlijk 17 mei 2020 met [minderjarige] terug moet zijn in Nederland en dat [minderjarige] naar school moet.
2.13
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 21 november 2021. Het verzoek van de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin is bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2021 afgewezen.
2.14
Na de bestreden beschikking zijn er twee contactmomenten geweest tussen de vader en [minderjarige] , georganiseerd en begeleid door de gecertificeerde instelling. Daarna heeft de vader geen contact meer gehad met [minderjarige] . De moeder zit met [minderjarige] op dit moment ondergedoken. Het is ook de gecertificeerde instelling niet bekend waar zij verblijven; de moeder houdt elk contact met de gecertificeerde instelling af. De vader heeft (wederom) aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag.

3.De omvang van het geschil

3.1
Het hof herhaalt dat de rechtbank in de bestreden beschikking het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar België te verhuizen heeft afgewezen en het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen en bij hem te bepalen heeft toegewezen.
3.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om haar alsnog vervangende toestemming te verlenen en het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen af te wijzen. De vader is het wel eens met de beslissing van de rechtbank en wil dat deze beschikking in stand blijft.
3.3
Het hof zal in deze beschikking een beslissing nemen over zowel de vervangende toestemming tot verhuizing als de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .

4.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
4.1
Het hof is van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen. Het hof verwijst ter onderbouwing hiervan naar de overwegingen 3.1.1 en 3.1.2 uit de bestreden beschikking. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
De vervangende toestemming voor verhuizing
4.2
Het hof zal de moeder, net als de rechtbank, geen vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] naar België te verhuizen. Het hof zal hierna uitleggen hoe en waarom het hof tot dit oordeel is gekomen.
4.3
Artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of op verzoek van een van hen, aan de rechter kunnen worden voorgelegd. In deze zaak hebben de ouders een geschil over de vraag of de moeder met [minderjarige] naar België mag verhuizen.
4.4
Dit wetsartikel bepaalt daarnaast dat de rechter de beslissing moet nemen die in het belang van het kind het meest wenselijk is. Om dit te kunnen bepalen moet de rechter een belangenafweging maken waarbij hij allereerst naar het belang van het kind kijkt. Dat er als eerste naar het belang van het kind gekeken moet worden, betekent echter niet dat dit belang altijd het zwaarste weegt. De rechter moet namelijk rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Het kan daarom voorkomen dat er andere belangen zijn die zwaarder wegen. Uit vaste rechtspraak blijkt met welke omstandigheden de rechter onder andere rekening moet houden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van [minderjarige] , haar mening en de mate waarin [minderjarige] geworteld is in haar omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
4.5
Het hof overweegt allereerst het volgende. Deze vaste rechtspraak is ontwikkeld voor gevallen waarin toestemming wordt gevraagd voor een voorgenomen verhuizing, een verhuizing die nog moet plaatsvinden. In dit geval was de moeder al met [minderjarige] naar België verhuisd en vraagt zij hier achteraf toestemming voor. Het hof zal daarom bij de beoordeling van dit verzoek niet aan alle genoemde omstandigheden toetsen, maar alleen ingaan op de omstandigheden die nu nog van toepassing kunnen zijn.
4.6
De moeder stelt dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de moeder in België te blijven omdat [minderjarige] inmiddels in België geworteld is en zij daar naar school gaat en onder begeleiding van een (kinder)psycholoog staat. De raad is het hiermee eens en heeft hier aan toegevoegd dat [minderjarige] inmiddels al heel lang alleen door de moeder wordt opgevoed. Wel heeft de raad ter zitting verklaard dat het zeer zorgelijk is dat de moeder met [minderjarige] is ondergedoken. De vader betwist dat het in [minderjarige] haar belang is om bij de moeder in België te blijven en ook de gecertificeerde instelling twijfelt hieraan. De gecertificeerde instelling maakt zich zorgen over de ontwikkeling, veiligheid en schoolgang van [minderjarige] . Het hof deelt deze zorgen. Net als de gecertificeerde instelling heeft het hof geen enkel zicht op [minderjarige] . Het hof weet niet hoe [minderjarige] zich momenteel ontwikkelt en of ze inderdaad naar school gaat en behandelingen volgt bij een psycholoog. De moeder heeft dit gesteld, maar zij heeft deze stellingen geenszins onderbouwd met (schriftelijk) bewijs.
4.7
Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat de moeder geen veilige haven is voor [minderjarige] . De moeder heeft op verschillende momenten en op verschillende manieren laten zien niet in het belang van [minderjarige] te handelen. Zo heeft zij [minderjarige] tot twee keer toe zonder toestemming van de vader meeverhuisd naar België. Daarmee was er sprake van internationale kinderontvoering. De eerste keer was in 2017; dit heeft ertoe geleid dat uiteindelijk op 11 april 2019 het Hof van Beroep te Antwerpen de teruggeleiding van [minderjarige] naar Nederland heeft bevolen en omdat de moeder niet aan dit bevel voldeed is [minderjarige] op 2 september 2019 uit haar klas gehaald en onder politiebegeleiding naar Nederland gebracht. De moeder stelt zelf dat [minderjarige] hier een trauma aan heeft overgehouden. Ondanks deze ervaring heeft de moeder er in maart 2020 weer voor gekozen om [minderjarige] zonder toestemming van de vader mee te nemen naar België en is zij ondanks de verzoeken van de vader en van de gecertificeerde instelling niet teruggekeerd naar Nederland. Daarmee brengt de moeder [minderjarige] weer in dezelfde situatie en riskeert zij wederom een voor [minderjarige] traumatische ervaring.
4.8
De moeder is nu zelfs met [minderjarige] ondergedoken op een onbekend adres, waardoor het voor de vader en de gecertificeerde instelling onmogelijk is om contact te krijgen en om te beoordelen hoe het met [minderjarige] gaat. Dit vindt het hof heel zorgelijk. Door deze keuze van de moeder kan het hof niet beoordelen of een verblijf bij de moeder wel of niet in het belang van [minderjarige] is. Zo is niet bekend of en zo ja waar, [minderjarige] naar school gaat. Ook over het verdere wel en wee van [minderjarige] tast het hof in het duister. Het hof gaat om deze reden voorbij aan het advies van de raad. Het hof vindt het in het grootste belang van [minderjarige] dat zij wordt verzorgd en opgevoed door een ouder die haar belangen voorop stelt. De moeder heeft, zoals hiervoor beschreven, herhaalde malen niet in het belang van [minderjarige] gehandeld.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat de moeder op geen enkele wijze openheid van zaken heeft gegeven over de verhuizing naar België (en haar verhuisbewegingen daarna). Daardoor is niet na te gaan of zij deze verhuizing verder wel heeft doordacht en voorbereid. Zij heeft zonder overleg met de vader en de gecertificeerde instelling gehandeld en is in maart 2020 (in ieder geval voor de buitenwereld) abrupt met [minderjarige] naar België vertrokken. De moeder hield en houdt vervolgens elk contact met de vader én de gecertificeerde instelling af. Ook in deze procedure legt de moeder niets uit over hoe het een en ander in die periode is verlopen. Op deze wijze is niet na te gaan hoe de moeder de verhuizing had voorbereid voor en met [minderjarige] . Daarnaast heeft de moeder ook nog steeds niet de noodzaak van de verhuizing duidelijk gemaakt. Zij stelt slechts dat zij wel in België een woning en een baan kan vinden, en niet of moeilijk in Nederland, maar ook deze stelling heeft zij niet onderbouwd. Verder brengt de moeder naar voren dat haar huidige partner in België werkt, maar ook dat heeft de moeder verder niet toegelicht; met name niet de mogelijkheden voor hem om in Nederland te werken.
4.1
Daar komt bij dat het contact tussen de vader en [minderjarige] – ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank – nog steeds niet is hersteld. Dit gebrek aan contactherstel was voor het hof de voornaamste reden om het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af te wijzen. De moeder heeft tijdens de zitting in de schorsingszaak toegezegd dat zij mee zou werken aan uitvoering van de bestreden beschikking als haar verzoek niet zou worden toegewezen. De moeder is deze toezegging niet nagekomen. Integendeel, de moeder is ondergedoken met [minderjarige] en niemand weet waar zij momenteel verblijven. Contactherstel is hierdoor absoluut onmogelijk geworden. Dit terwijl het behoud, of in dit geval herstel, van contact met de andere ouder een belangrijke omstandigheid is voor het verlenen van vervangende toestemming. De moeder heeft de vader geen alternatieven of (financiële) compensatie aangeboden en geen maatregelen genomen om het recht van de vader op onverminderd contact met [minderjarige] (in een vertrouwde omgeving) te waarborgen. Het lijkt er eerder op dat de moeder er alles aan gedaan heeft om te voorkomen dat er ook maar enige vorm van contact zal zijn tussen de vader en [minderjarige] .
4.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing het meest in het belang van [minderjarige] is. Het hof zal daarom de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen.
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
4.12
Bij de beoordeling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] stelt het hof het volgende voorop. Een geschil tussen ouders over de hoofdverblijfplaats van hun kind kan net als de vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a lid 1 BW aan de rechter worden voorgelegd en op grond van lid 2 kan de rechter onder meer de hoofdverblijfplaats (gewijzigd) vaststellen. Ook bij deze beslissing dient de rechter een belangenafweging te maken en die beslissing te nemen die hij in het belang van het kind het meest wenselijk acht.
4.13
De vader heeft de rechtbank verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] (voortaan) bij hem te bepalen. De rechtbank heeft dit verzoek van de vader toegewezen. Volgens het hof heeft de rechtbank de juiste beslissing genomen. Het hof zal hieronder uitleggen waarom het hof dit vindt.
4.14
Naar het oordeel van het hof is het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar de vader (op de langere termijn) het minst schadelijk voor [minderjarige] . Het hof gaat niet mee in de stelling van de moeder dat het voor [minderjarige] traumatisch zou zijn om bij de vader te gaan wonen. Volgens het hof is dit niet gebleken. Het hof hecht daarbij waarde aan het feit dat de gecertificeerde instelling in 2020 een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verzocht in een pleeggezin omdat de gecertificeerde instelling niet langer de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] bij de moeder kon waarborgen. De gecertificeerde instelling heeft daarover op de zitting bij het hof verklaard dat toen nog weinig zicht was op de vader, wat nu anders is. Het hof vindt het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij de vader minder ingrijpend dan het plaatsen van [minderjarige] in een voor haar onbekend pleeggezin. De vader heeft gedurende de drie eerste levensjaren intensief voor [minderjarige] gezorgd en het contactherstel met de vader is goed verlopen; ook de vader is een hechtingsfiguur voor [minderjarige] en van zorgen over verblijf bij de vader is niet gebleken. Verder heeft het hof hiervoor onder 4.7 en 4.8 uiteengezet dat het juist de moeder is die niet in het belang van [minderjarige] handelt en in het verleden heeft gehandeld. Juist dat handelen van de moeder is schadelijk voor [minderjarige] .
4.15
De moeder heeft aangevoerd dat het voor [minderjarige] heel ingrijpend zal zijn om bij de vader te gaan wonen. Dit zal het hof niet ontkennen. Het hof beseft en begrijpt dat het voor [minderjarige] geen makkelijke stap zal zijn om bij haar vader te gaan wonen. Zeker op korte termijn zal dit lastig voor haar zijn. Desondanks acht het hof deze beslissing het meest in het belang van [minderjarige] , met name voor de langere termijn. Doordat zij geen contact heeft met haar vader krijgt [minderjarige] ook niet de kans om een eigen beeld van de vader te vormen en (opnieuw) een band met hem op te bouwen. Dit gaat zeker niet nu de moeder geen enkele vorm van contact toestaat. Het hof vreest dat de vader definitief uit het leven van [minderjarige] zal worden gerukt als zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt. Deze vrees is ter zitting bevestigd doordat de moeder, nadat het hof dit expliciet aan haar gevraagd heeft, heeft verklaard dat zij niet weet of zij naar Nederland zal komen als zij geen vervangende toestemming krijgt. Hier komt nog bij dat de moeder al eerder niet betrouwbaar is gebleken.
4.16
De moeder heeft verder nog naar voren gebracht dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie van de vader en dat [minderjarige] niet veilig zou zijn bij de vader. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting bevestigd dat er momenteel inderdaad (nog) weinig zicht is op de thuissituatie van de vader. Dit is echter geen reden om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet bij de vader te bepalen. De gecertificeerde instelling heeft namelijk ook verklaard dat er tijdens de bezoeken van [minderjarige] aan de vader geen signalen waren dat het onveilig zou zijn bij de vader. Het hof begrijpt dat een (kort) bezoek anders is dan een permanent verblijf, maar is van oordeel dat de vader het voordeel van de twijfel moet krijgen. De vader heeft in het verleden immers al laten zien dat hij in staat is om (zelfstandig) voor [minderjarige] te zorgen. De moeder heeft de stelling van de vader dat hij de eerste drie jaar van het leven van [minderjarige] veel voor haar gezorgd heeft terwijl de moeder studeerde niet betwist. Het is dan ook niet zo dat de vader en [minderjarige] elkaar enkel kennen van een aantal (korte) bezoeken. De vader is een vast hechtingsfiguur voor [minderjarige] , zoals hiervoor reeds overwogen. Het hof verwacht dat dit de overgang makkelijker zal maken. Uit de stukken blijkt namelijk ook dat [minderjarige] zich redelijk snel op haar gemak voelt bij de vader (gezinsplan, p. 8).
4.17
Tot slot benadrukt het hof dat er natuurlijk bij de vader thuis verder gekeken zal worden voordat [minderjarige] bij hem komt wonen. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verklaard dat zij na de uitspraak van de rechtbank gelijk aan de slag zijn gegaan met een plan van aanpak en het organiseren van hulpverlening in de opvoedsituatie van de vader. Het hof verwacht dat de gecertificeerde instelling ook nu snel adequate hulpverlening kan en zal organiseren. Gebleken is dat de vader open staat voor deze hulpverlening en bereid is zijn medewerking hieraan te verlenen. Daarnaast zal er ook als [minderjarige] eenmaal bij de vader woont toezicht en ondersteuning zijn. De gecertificeerde instelling blijft vanwege de ondertoezichtstelling namelijk in ieder geval tot 21 november 2021 betrokken. Het hof verwacht dat de gecertificeerde instelling ook behulpzaam zal zijn bij het organiseren van contact tussen de moeder en [minderjarige] . Het is namelijk van groot belang dat [minderjarige] contact blijft houden met haar moeder.
4.18
Het hof komt hiermee, net als de rechtbank, tot de conclusie dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] van de moeder naar de vader in haar belang het meest wenselijk is. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking volledig bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.H.M. van der Heiden, A.C. Olland en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 30 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.