In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige dochter. De moeder, die op een onbekend adres verblijft, verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar België te verhuizen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarin het verzoek van de moeder om vervangende toestemming werd afgewezen en het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de moeder geen veilige haven biedt voor de minderjarige, gezien haar eerdere verhuizingen naar België zonder toestemming van de vader en het feit dat zij met de minderjarige ondergedoken is. Het hof benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de vader woont, die in het verleden zorg heeft gedragen voor haar en met wie zij een hechtingsrelatie heeft. De beslissing van het hof is gebaseerd op een belangenafweging, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof concludeert dat de moeder niet in het belang van de minderjarige heeft gehandeld en dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats naar de vader de beste optie is voor de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige.