ECLI:NL:GHDHA:2021:1244

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
200.258.958/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen twee dochters over legitieme portie en verplichtingen van de executeur

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee dochters, [Dochter een] en [Dochter twee], over de legitieme portie uit de nalatenschap van hun overleden ouders. De vader overleed op 11 december 2012 en had in zijn testament beide dochters benoemd als erfgenamen voor hun legitieme portie. De moeder overleed op 3 maart 2017 en had [Dochter twee] benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur. De dochters hebben een jarenlange verstoorde relatie, wat de afwikkeling van de nalatenschap bemoeilijkt. [Dochter een] heeft in hoger beroep beroep gedaan op haar legitieme portie en stelt dat zij onvoldoende inzicht heeft gekregen in de financiële situatie van de nalatenschap, met name met betrekking tot schenkingen en onroerend goed dat door de moeder aan [Dochter twee] is verkocht. Het hof oordeelt dat [Dochter twee] als executeur verplicht is om [Dochter een] inzicht te geven in de financiële bescheiden die nodig zijn voor de berekening van haar legitieme portie. Het hof gelast een comparitie van partijen om de kwestie verder te bespreken en te onderzoeken of er een regeling kan worden getroffen. De zaak benadrukt de complexiteit van erfrechtelijke geschillen, vooral wanneer er sprake is van familieconflicten en onduidelijkheid over financiële transacties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.258.958/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/534563/ HA ZA 17-641

Arrest van 6 april 2021

Inzake
[Dochter een] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: [Dochter een] ,
advocaat: mr. E. Dedeic te Amsterdam,
tegen
[Dochter twee] ,
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: [Dochter twee] ,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom te Honselersdijk.

Het verloop van het geding

Op 3 mei 2019 is [Dochter een] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2019 tussen partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft [Dochter een] 4 grieven geformuleerd en tevens heeft zij haar eis gewijzigd.
Bij memorie van antwoord heeft [Dochter twee] verweer gevoerd en heeft zij incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van 7 grieven.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [Dochter een] de grieven bestreden.
Partijen hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Enige feiten

1. [Dochter een] en [Dochter twee] zijn de kinderen uit het huwelijk van [naam] (hierna: vader) en [naam] (hierna: moeder).
2. Vader heeft bij testament van 11 februari 2002 tot zijn enige erfgenamen benoemd: zowel [Dochter een] als [Dochter twee] voor de legitieme portie en moeder voor het overige gedeelte van zijn nalatenschap, onder legatering van het vruchtgebruik van de erfdelen van de beide kinderen aan moeder tot haar overlijden. Voorts heeft er op basis van artikel 1167 Burgerlijk Wetboek (oud) een ouderlijke boedelverdeling plaatsgevonden.
3. Vader is op 11 december 2012 overleden. Zowel [Dochter een] als [Dochter twee] hebben een beroep gedaan op het aan hen toekomende erfdeel ter grootte van de legitieme portie inzake de nalatenschap van vader. De vordering die [Dochter een] en [Dochter twee] vanwege de ouderlijke boedelverdeling hadden, is destijds in de aangifte erfbelasting van nalatenschap van vader voor elk van de zussen gewaardeerd op een zesde van het boedelsaldo, te weten elk € 120.994,-
(€ 114.400,- na belasting).
4. Bij testament van 22 januari 2015 heeft moeder [Dochter twee] benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur van haar nalatenschap.
5. Bij leven heeft moeder drie van haar in eigendom toebehorende onroerende zaken aan [Dochter twee] verkocht en geleverd. Anders dan de rechtbank heeft bepaald staat tussen partijen vast dat [Dochter twee] de koopsom schuldig is gebleven. Op basis van de overeenkomst van geldlening was [Dochter twee] geen rente verschuldigd aan moeder.
6. Moeder heeft op 3 januari 2017 een bedrag geschonken aan [Dochter twee] van € 127.589,-, moeder heeft op 9 februari 2016 aan [Dochter twee] geschonken een bedrag van € 127.207,-, moeder heeft op 16 maart 2015 aan [Dochter twee] geschonken een bedrag van € 126.573, -. In hoofdstuk 2 van de schenkingsovereenkomst is bepaald: “De schenker en de begiftigde sluiten hierbij een overeenkomst van schenking. Ter uitvoering van deze overeenkomst erkent de schenker om niet schuldig aan de begiftigde een bedrag in contanten welke schuldigerkenning de begiftigde aanvaardt.”. Voorts volgt uit hoofdstuk 3 van de schenkingsovereenkomst dat de schenker over hetgeen geschonken is een rente verschuldigd is van zes procent per jaar. In hoofdstuk 3 is tevens bepaald wanneer het schuldig erkende bedrag opeisbaar is; onder meer bij overlijden van de schenker.
7. Moeder is overleden op 3 maart 2017. [Dochter twee] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard, evenals haar benoeming tot executeur, en een boedelnotaris ingeschakeld.
8. [Dochter een] heeft een beroep gedaan op de aan haar toekomende legitieme portie inzake de nalatenschap van moeder.
9. [Dochter twee] heeft in haar hoedanigheid van executeur, de vordering vanwege de nalatenschap van vader van € 114.400, - aan [Dochter een] betaald.
10. De legitimaire massa in de nalatenschap van moeder is door de notaris berekend op
€ 1.529.322,35 en de aan [Dochter een] toekomende legitieme portie op één vierde daarvan, zijnde
€ 382.330,59. Op dit bedrag is door de notaris in mindering gebracht een reeds door [Dochter een] ontvangen gift van € 100.000, -. [Dochter twee] heeft in haar hoedanigheid van executeur, een bedrag van € 282.330,59 aan [Dochter een] betaald.
11. De kern van het geschil tussen [Dochter een] en [Dochter twee] komt neer op:
a) beschikt [Dochter een] over alle bescheiden om te kunnen vaststellen wat de omvang is van haar legitieme portie in de nalatenschap van haar overleden moeder en vader (zie punt 3.54 van grief III),
b) waardering van bepaalde posten in het kader van de berekening van de legitieme in de nalatenschap van haar overleden moeder.
12. De kern van het conflict is een jarenlange verstoorde familieverhouding met als gevolg een groot wantrouwen hetgeen de afwikkeling van de nalatenschap complex maakt.

Bestreden vonnis

13. De rechtbank heeft als volgt beslist:
5.1.
veroordeelt [Dochter twee] in haar hoedanigheid van executeur om aan [Dochter een] te betalen uit de nalatenschap van [naam moeder] een bedrag van € 11.845,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.

De vordering van [Dochter een] in hoger beroep

14. [Dochter een] heeft haar eis gewijzigd. Het hof verwijst naar de randnummers 4.1. tot en met 4.7 van de memorie van grieven.
15. Door [Dochter een] wordt gevorderd, dat het dit hof behage, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2019 gewezen tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde, en opnieuw recht doende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [Dochter een] toe te wijzen, te weten [Dochter twee] te veroordelen, als enig erfgenaam in de nalatenschap van de moeder van partijen en mede in haar hoedanigheid van executeur
A. te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij in gebreke is met een maximum van € 100.000, -, binnen zeven dagen na de datum van het ten deze te wijzen arrest, afschriften van de volgende stukken:
  • i) van de Zwitserse bankrekening [volgt nummer] ten name van mevrouw [naam moeder] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot aan het moment van sluiten.
  • ii) van de Franse bankrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012) tot 3 maart 2017;
  • iii) van de ING-profijtrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot 3 maart 2017;
  • iv) van de ING-profijtrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012) tot 3 maart 2017;
  • v) van de ING-betaalrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot 3 maart 2017;
  • vi) van de ‘spookrekeningen’ met de nummers die eindigden op [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot 3 maart 2017;
  • vii) de koopovereenkomst met betrekking tot het huis van de erflaters te [naam] , waaruit de opbrengst van het huis blijkt.
B. te betalen aan [Dochter een] een bedrag van € 536.835,81, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente uit hoofde van de legitieme portie die [Dochter een] als legitimaris toekomt in de nalatenschap van hun beider moeder als erflater.
Als ook [Dochter twee] te veroordelen tot terugbetaling aan [Dochter een] van al hetgeen deze heeft betaald ingevolge het vonnis waarvan beroep, alles met veroordeling van [Dochter twee] in de kosten van de procedures in beide instanties.

De vordering van [Dochter twee] in incidenteel appel

16. [Dochter twee] vordert dat het dit hof moge behagen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, al dan niet onder aanvulling van rechtsgronden: het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2019, te vernietigen en opnieuw rechtdoende appellante in het principaal appel tevens geïntimeerde in het incidentele appel, [Dochter een] , alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze volledig aan haar te ontzeggen, met veroordeling van [Dochter een] tot terugbetaling aan [Dochter twee] , hetgeen zij ingevolge het vonnis reeds aan [Dochter een] heeft betaald en in de kosten van deze appel procedure, zowel in het principale als in het incidentele appel alsmede in de kosten van de procedure in eerste aanleg en deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het ten dezen te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening, indien [Dochter een] binnen veertien dagen na de datum van het ten dezen te wijzen arrest niet tot integrale betaling aan [Dochter twee] is overgegaan;
Met conclusie
  • I) [Dochter een] , appellante in het principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Dochter twee] , geïntimeerde in principaal appel, tevens appellante in incidenteel appel, te betalen een bedrag ad € 9.833,50, als zijnde het door [Dochter twee] aan [Dochter een] betaalde op grond van het bestreden vonnis vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling, 27 maart 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
  • II)
  • III) En – onder afwijzing van de door [Dochter een] ingestelde grieven met uitzondering van grief IV - ,met inachtneming van de door [Dochter twee] opgeworpen grieven het vonnis d.d. 13 februari 2019 van de rechtbank Den Haag, voor het overige te bekrachtigen.
Inzage in stukken art. 4:78 BW en onrechtmatig verkregen bewijs (grief 5 incidenteel appel).
17. In haar eerste grief stelt [Dochter een] aan de orde dat zij nog steeds onvoldoende gegevens heeft verkregen om haar legitieme vordering te kunnen berekenen. Op basis van art. 4:78 BW kan [Dochter een] aanspraak maken op inzicht en afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft. [Dochter een] heeft van [Dochter twee] enige stukken gekregen. De stukken die zij heeft verkregen leidden tot nieuwe vragen. Moeder heeft bij leven tal van giften aan [Dochter twee] gedaan, zoals de wekelijkse contante opnames door [Dochter twee] en de schenking van de niet betaalde rente over de bedragen die [Dochter twee] verschuldigd was in verband met de koop van de drie panden en de rente over de geldlening van € 60.000,- . Het bevoordelen van [Dochter twee] ten nadele van [Dochter een] is echter lang niet altijd even transparant gebeurd. Van de Zwitserse bankrekening had [Dochter een] bijvoorbeeld geen weet. Specifiek wenst [Dochter een] na te gaan wat er gebeurd is met de opbrengst van het Franse onroerend goed. [Dochter een] wenst na te gaan of er rond dan wel na de verkoop van het onroerend goed grote contante opnamen zijn gedaan van de Franse dan wel de Zwitserse rekening.
18. Door [Dochter twee] is verweer gevoerd. [Dochter twee] stelt dat zij alle stukken die zij heeft, aan [Dochter een] ter beschikking heeft gesteld. Er zijn geen spookrekeningen. Rekeningoverzichten van de Zwitserse bankrekeningen zijn er niet. Met de inkeerregeling is de Zwitserse bankrekening opgeheven. Tijdens comparitie in eerste aanleg is het bankafschrift overhandigd waaruit blijkt dat de Franse bankrekening is opgeheven. De panden te Den Haag zijn niet aan haar geschonken. In de visie van [Dochter twee] zijn de panden te Den Haag tegen marktconforme prijzen door moeder aan haar verkocht. De koopsom voor de panden is [Dochter twee] schuldig gebleven aan haar moeder. Moeder heeft het geld renteloos geleend aan [Dochter twee] . Over de lening die zij bij haar moeder heeft afgesloten (€ 60.000,-) is wel degelijke rente betaald. De rente werd betaald door [naam] BV, de vennootschap waarvan de aandelen door haar man werden gehouden. Moeder heeft driemaal een schenking op papier gedaan te weten in 2015, 2016 en 2017. Deze schenkingen staan beschreven op de boedelbeschrijving bij passiva onder punt 3. Omdat het hier om papieren schenkingen gaat - dus het geschonken bedrag bleef bij moeder en [Dochter twee] kon hierover niet beschikken – was moeder hierover 6% rente verschuldigd aan [Dochter twee] . Moeder had ten slotte een schuld aan [Dochter twee] hierdoor. Moeder heeft dit gedaan op advies van de notaris om erfbelasting te besparen.
19. Het Hof overweegt als volgt. Een legitimaris die niet erfgenaam is, kan tegenover de erfgenamen en met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en een afschrift van
allebescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd
alledaartoe strekkende inlichtingen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het een ruim omschreven begrip betreft. Gezien de feitelijke gang van zaken rond het verloop van het vermogen van moeder en de betrokkenheid van [Dochter twee] daarbij is de informatiewens van [Dochter een] begrijpelijk:
  • Onroerend goed is door moeder aan [Dochter twee] - in de laatste jaren van haar leven - verkocht. De koopsom is [Dochter twee] schuldig gebleven en over de geldlening was zij geen rente verschuldigd. [Dochter een] is niet door moeder en/of [Dochter twee] vooraf op de hoogte gesteld van de transactie.
  • [Dochter twee] heeft een bedrag van € 60.000,- geleend van haar moeder, de rente werd betaald door [naam] BV.
  • Op papier zijn er schenkingen gedaan door moeder aan [Dochter twee] voor aanzienlijke bedragen. Door deze constructie werd het vermogen van moeder negatief beïnvloed, tevens moest moeder 6% rente gaan betalen aan [Dochter twee] over vele honderdduizenden euro`s. Ook deze transactie is in het voordeel van [Dochter twee] .
  • [Dochter een] was na overlijden van moeder niet geïnformeerd over de Zwitserse bankrekening en het gebruik dat moeder maakte van de inkeerregeling.
20. Voor het vaststellen van haar legitieme aanspraak heeft [Dochter een] informatie nodig, ook met betrekking tot financiële gegevens uit het verleden van moeder. Schenkingen die moeder in het verleden heeft gedaan beïnvloeden de legitimaire massa. Als een goed tegen een te lage prijs wordt verkocht kan deze verkoop een gift impliceren. Deze gift beïnvloedt eveneens de omvang van de legitimaire massa. Als geld renteloos wordt geleend kan er eveneens sprake zijn van een gift hetgeen de legitimaire massa beïnvloedt. Ook de constructie van de schenkingen op papier en de rente die moeder vervolgens verschuldigd was aan [Dochter twee] heeft [Dochter twee] bevoordeeld.
21. Van [Dochter twee] mag in haar hoedanigheid van executeur in alle redelijkheid worden verlangd dat zij ruimhartig inzicht verschaft, in alle financiële bescheiden in de ruimste zin van het woord, met betrekking tot de financiën van moeder, vanaf het moment van overlijden van vader op 11 december 2012 tot aan het overlijden van moeder op 3 maart 2017. Het hof zal derhalve bevelen dat [Dochter twee] afschriften van de navolgende bescheiden in het geding brengt:
  • i) van de Zwitserse bankrekening [volgt nummer] ten name van mevrouw [naam moeder] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot aan het moment van sluiten.
  • ii) van de Franse bankrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012) tot 3 maart 2017;
  • iii) van de ING-profijtrekening [volgt nummer] alle rekening gegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot 3 maart 2017;
  • iv) van de ING-profijtrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012) tot 3 maart 2017;
  • v) van de ING-betaalrekening [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot 3 maart 2017;
  • vi) van de ‘spookrekeningen’ met de nummers die eindigden op [volgt nummer] alle rekeninggegevens vanaf de dag van overlijden van vader (11 december 2012 ) tot 3 maart 2017;
  • vii) de koopovereenkomst met betrekking tot het huis van de erflaters te [naam] , waaruit de opbrengst van het huis blijkt.
22. In de toelichting op grief 5 van het incidentele appel stelt [Dochter twee] dat [Dochter een] samen met haar advocaat de bankafschriften ontvreemd heeft uit het kantoor van de advocaat van [Dochter twee] . [Dochter twee] merkt dit aan als diefstal. In de visie van [Dochter twee] is dit onrechtmatig.
23. Door [Dochter een] is verweer gevoerd. Door [Dochter een] is gesteld dat de bankrekening in Zwitserland aanvankelijk verzwegen werd terwijl [Dochter een] als legitimaris er recht op had om dit te weten. Aan de hand van die bankafschriften heeft [Dochter een] moeten vaststellen dat de vruchten van het bezit aan onroerende zaken van moeder, kort na het overlijden van vader, naar [Dochter twee] gingen, en ook dat moeder de kosten daarvan voor haar rekening is blijven nemen.
24. Het hof overweegt als volgt. Op [Dochter twee] rust de verplichting om [Dochter een] deugdelijk te informeren omtrent de omvang van de nalatenschap van moeder zodat [Dochter een] haar legitimaire aanspraak kan berekenen. Gezien de feitelijke gang van zaken, verloopt de informatievoorziening van [Dochter twee] richting [Dochter een] moeizaam. Het feit [Dochter een] bankafschriften in het geding brengt is op zich niet onrechtmatig. Nu [Dochter twee] zelf over deze schriftelijke stukken beschikte had ook zij deze als bewijs in het geding kunnen brengen. Nu [Dochter twee] geen consequentie verbindt aan haar grief zal het hof deze dus niet verder bespreken.

Berekening legitimaire massa

Verkoop van de onroerende zaken, is er sprake van een gift?
25. Uit de tweede grief van [Dochter een] volgt dat zij haar legitieme niet kan berekenen omdat zij over onvoldoende gegevens beschikt. In het kader van de twee conclusieregel begroot zij haar legitieme vordering op € 536.835,81 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, uit hoofde van de legitieme portie die appellante als legitimaris toekomt uit de goederen der nalatenschap van hun beider moeder als erflaatster.
26. Voorts stelt zij in haar tweede grief aan de orde de waardes van de panden te [plaatsnaam] . De rechtbank heeft deze waardes in haar berekening van de legitimaire massa meegenomen voor een bedrag van:
- [adres een] € 260.000, -
- [adres twee] € 120.000, -
- [adres drie]
€ 241.000, -
- Totaal € 621.000, -
27. In de visie van [Dochter een] bedraagt de werkelijke waarde van de panden te Den Haag:
- [adres een] € 390.000, -
- [adres twee] € 260.000, -
- [adres drie]
€ 260.000, -
- Totaal € 910.000, -
28. [Dochter een] heeft in de randnummers 3.17 tot en met 3.37 van haar memorie van grieven een motivering gegeven voor de door haar gehanteerde waardes.
29. In randnummer 3.37 stelt zij: “Uit het voorgaande volgt aldus dat de moeder de huizen voor niet-marktconforme prijzen aan [Dochter twee] heeft verkocht. Ter bepaling van de legitieme portie van [Dochter een] dienen deze transacties gecorrigeerd worden. De meest logische route lijkt haar om het verschil tussen verkochte waarde en daadwerkelijke waarde als gift te beschouwen.”.
30. In randnummer 3.31 van haar memorie van antwoord heeft [Dochter twee] gesteld dat de door [Dochter een] in het geding gebrachte taxatierapporten onbetrouwbaar zijn. De onderbouwing van de waarde ontbreekt in het geheel. De rapporten geven niet aan wat de WOZ-waarde ten tijde van de taxatie was en bevatten geen indicatie van de oppervlakte van de getaxeerde woning.
31. Het hof begrijpt uit het betoog van [Dochter twee] dat de taxatierapporten op basis waarvan de verkoopwaarde destijds is bepaald, goed zijn. Voorts begrijpt het hof uit het betoog, dat [Dochter twee] van mening is dat moeder niet tegen een te lage prijs de onroerende zaken aan haar heeft verkocht. [Dochter twee] heeft voorts verwezen naar hetgeen zij in eerste aanleg heeft gesteld. In eerste aanleg heeft zij onder meer gesteld dat bij verkoop van ieder pand een taxateur betrokken is geweest. Voor het pand [adres drie] is aansluiting gezocht bij de WOZ-waarde. De waarde van laatstgenoemd pand op 1 januari 2016 was volgens productie 4 bij de conclusie van antwoord € 220.000, -. De portiekflat aan de [adres twee] is op 12 november 2015 getaxeerd op € 140.000,- marktwaarde en een waarde in verhuurde staat van € 120.000, -. De portiekflat [adres een] is op 12 november 2015 getaxeerd op € 260.000, -. Het hof verwijst naar productie 2 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg.
32. Het hof overweegt als volgt. Uit het betoog van [Dochter een] volgt dat moeder de hiervoor genoemde onroerende zaken tegen een te lage prijs aan [Dochter twee] heeft verkocht. Indien deze stelling juist is, dan is er sprake van een gift, te weten verschil werkelijke waarde en de tussen moeder en [Dochter twee] overeengekomen prijs. Deze gift dient opgeteld te worden bij de legitimaire massa in verband met artikel 4:67 onder d van het Burgerlijk Wetboek. De door [Dochter twee] in het geding gebrachte taxatierapporten zijn summier en hebben betrekking gehad op de transactie tussen moeder en [Dochter twee] . Deze taxaties geven geen uitsluitsel over de werkelijke waarde van de panden. Voorts is het een algemeen bekend gegeven dat de WOZ-waarde in het algemeen niet aansluit bij de werkelijke waarde. Het hof acht het noodzakelijk dat een deskundige de waarde van de onroerende zaken gaat vaststellen op de datum dat de overdracht van moeder naar [Dochter twee] heeft plaatsgevonden. Als het onroerend goed ten tijde van de overdracht was verhuurd dient de waarde te worden vastgesteld: a) in verhuurde staat, b) vrij van huur. Bij de waardering dient uitgegaan te worden van de staat waarin het pand toen verkeerde. Partijen dienen zich bij akte uit te laten of er één dan wel drie taxateurs moeten worden benoemd. De kosten dienen voorlopig gedragen te worden door [Dochter twee] .
Renteloos lenen is er sprake van een gift?
33. In randnummer 3.38 van de memorie van grieven stelt [Dochter een] dat op de boedelbeschrijving ontbreekt een gift van € 54.600, - inzake rente over de door moeder aan [Dochter twee] verkochte panden waarvan de koopsom nimmer door [Dochter twee] is betaald. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft moeder de koopprijs van de panden nimmer aan [Dochter twee] geschonken. Het hof begrijpt uit het betoog van [Dochter een] dat [Dochter twee] rente verschuldigd is over de gehele waarde van de onroerende goederen, het hof verwijst naar randnummer 3.43 van de memorie van grieven. [Dochter een] wenst uit te gaan van een rente van 6%, en dit bedrag dient berekend te worden over € 910.000, -. De panden zijn in februari 2016 verkocht door moeder aan [Dochter twee] . Moeder is in maart 2017 overleden. In randnummer 3.45 van de memorie van grieven volgt de berekening van de verschuldigde rente die als een gift dient te worden aangemerkt. Rente 6% over de vordering € 621.000,- (koopsom onroerende zaken) =
€ 37.260,- en rente 6% over de gift (€ 910.000,- - € 621.000,- ) =
€ 54.600,-
34. In randnummer 3.13.2 van de memorie van antwoord stelt [Dochter twee] dat zij het bedrag van € 621.000, - renteloos van haar moeder heeft geleend.
35. Het hof overweegt als volgt. Het feit dat [Dochter twee] van haar moeder een bedrag van
€ 621.000,- renteloos heeft geleend kan mogelijk worden aangemerkt als een gift. In de overeenkomst van geldlening – tussen moeder en [Dochter twee] - wordt voor het rentepercentage verwezen naar art. 21 lid 13 Successiewet, naar het oordeel van het hof klopt deze verwijzing niet nu deze bepaling betrekking heeft op de waardering van een onderneming. Het hof acht het echter aannemelijk dat is bedoeld het huidige lid 14 van het genoemde artikel dat een aantal jaren terug is hernummerd van lid 13 naar lid 14. In het huidige lid 14 (het vroegere lid 13) wordt verwezen naar het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde percentage dat wordt gebruikte voor de bepaling van de waarde van een vruchtgebruik, van beperkte rechten en verplichtingen tot periodieke uitkeringen. Dit percentage bedraagt 6% waarvoor het hof verwijst naar artikel 10 van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956. Naar het oordeel van het hof dient alleen de rente over € 621.000,- te worden betrokken bij de berekening van de legitieme, zijnde € 37.260 en niet de rente over de mogelijke gift van € 910.000,- minus
€ 621.000,- = € 289.000, -. Als het bedrag van € 289.000, - als een gift dient te worden aangemerkt, dan wordt dit bedrag betrokken bij de berekening van de legitieme.
[auto] een gift
36. Beide partijen zijn het erover eens dat op procesrechtelijke gronden de [auto] niet betrokken kan worden bij de berekening van de legitieme rechten van [Dochter een] .

Hoogte vordering vaderlijk erfdeel tevens bespreking grief 1 incidenteel appel

37. In haar derde grief stelt [Dochter een] de hoogte van de vordering vanwege de nalatenschap van vader aan de orde. De rechtbank is uitgegaan van een bedrag van € 145.410, -. In die visie van [Dochter een] kan dit bedrag hoger worden indien zij de beschikking heeft over de hiervoor vermelde gegevens.
38. [Dochter twee] gaat in haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel in op de berekening van de hoogte van de vordering. Het is de rechtbank volgens [Dochter twee] niet toegestaan de vordering opnieuw te berekenen. Op grond van artikel 4:85 BW vervalt het recht om een beroep op de legitieme te doen na verloop van vijf jaar. Nu vader op 11 december 2012 is overleden, vervalt de aanspraak op 11 december 2017. Voorts voert zij aan dat op het bedrag van € 31.010,- in mindering moet worden gebracht een bedrag van € 2.253, - aan successiebelasting.
39. Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft [Dochter een] verweer gevoerd. Het staat vast dat vader tijdens zijn leven een bankrekening aanhield in Zwitserland waarop een onbekend bedrag aan zwart geld stond. Anders dan [Dochter twee] heeft [Dochter een] nooit inzicht gehad in de samenstelling van het vermogen van de ouders van partijen. [Dochter twee] heeft [Dochter een] in en buiten rechte bezworen dat er geen andere relevante vermogensbestanddelen bestonden dan dewelke op de beschrijving van de nalatenschap van vader en moeder gesteld waren. [Dochter een] vermoedde dat er in het buitenland een bankrekening werd aangehouden. Dat vermoeden was gestoeld op de wetenschap dat haar ouders op de grens tussen Zwitserland en Frankrijk een kapitaal appartement aanhielden dat was verkocht zonder dat de opbrengst daarvan te traceren was. Dat eenmaal ontdekt zijnde, was er alle aanleiding om de vordering vanwege de ouderlijke boedelverdeling in de nalatenschap van vader te herberekenen omdat daarin geen rekening was gehouden met het saldo op de Zwitserse bankrekening. Het legitimaire aandeel van [Dochter een] deed dit toenemen. Zodanig dat zij daarbij in de afrekening uit het erfdeel van moeder, een substantieel voordeel genoot.
40. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank is in rechtsoverweging 4.14. tot en 4.16 expliciet ingegaan op het verzwegen vermogen van vader van € 186.062, -. De rechtbank acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk de schuld van de nalatenschap wegens de ouderlijke boedelverdeling te herberekenen, nu dat in het belang is van [Dochter een] . De rechtbank heeft het verweer dat daarmee een oneigenlijke heropening van de nalatenschap van vader wordt gecreëerd verworpen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat [Dochter een] pas in deze procedure bekend is geworden met het feit dat er destijds gelden op een Zwitserse rekening stonden die buiten de nalatenschapsboedel van vader gehouden zijn. Tegen vaststelling van voormelde feiten heeft [Dochter twee] geen grief gericht, zij baseert haar grief op art. 4:85 BW. De inkeerregeling met betrekking tot de Zwitserse bankrekening heeft plaatsgevonden in 2014, [Dochter twee] heeft zelf deze stukken in het geding gebracht bij akte van 26 september 2018. Moeder noch [Dochter twee] hebben [Dochter een] geïnformeerd over de Zwitserse bankrekening. Op basis van het testament van vader hadden [Dochter een] en [Dochter twee] slechts een vordering in geld, zij waren door vader tot erfgenaam benoemd voor een erfdeel gelijk aan de legitieme. De vordering van [Dochter een] is - door het verzwijgen van een substantieel bedrag - onjuist berekend doordat moeder bewust een deel van het vermogen van vader buiten de nalatenschapsboedel heeft gehouden. Op de vordering in geld van [Dochter een] zijn de normale verjaringstermijnen van toepassing. Naar het oordeel van het hof heeft [Dochter een] tijdig aanspraak gemaakt op haar hogere vordering nu zij binnen de gestelde termijn van vijf jaar - na bekend worden van de Zwitserse bankrekening - haar rechten heeft geldend gemaakt. De incidentele grief treft in zoverre geen doel. Wel dient rekening te worden gehouden met de erfbelasting van € 2.253, - De vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader bedraagt op het moment van het wijzen van dit arrest dus € 143.157, -.

Rente € 3.834,17. Grief 2 incidenteel appel

41. In grief 2 geeft [Dochter twee] aan dat het bedrag van € 3.834,17 betrekking heeft op de schenkingen door moeder door schuldigerkenning uit vrijgevigheid.
42. Bij memorie van antwoord voert [Dochter een] verweer, maar naar het oordeel van het hof heeft dit verweer geen betrekking op de schenking uit hoofde van schuldigverklaring door moeder aan [Dochter twee] .
43. Het hof overweegt als volgt. Moeder heeft op 16 maart 2015 een bedrag van € 126.573,- aan [Dochter twee] geschonken, op 9 februari 2016 heeft zij aan [Dochter twee] een bedrag geschonken van € 127.207,- en op 3 januari 2017 heeft zij een bedrag van € 127.589, - geschonken aan [Dochter twee] . Het betreffen schenkingen uit hoofde van schuldigerkenning. Feitelijk ging er dus geen vermogen over van moeder naar dochter. Wel was moeder over voormelde bedragen een rente aan [Dochter twee] verschuldigd van 6%. Fiscaal gezien is de rente een schuld van de nalatenschap van moeder. [Dochter twee] verbindt verder geen conclusie aan deze grief.

Zaakwaarneming Grief 3 incidenteel appel

44. [Dochter twee] is het er niet mee eens dat de door haar gedane wekelijkse pinopnames van
€ 350,- en € 70,- gedeeltelijk beschouwd moeten worden als giften aan [Dochter twee] . Dat [Dochter twee] niet kan onderbouwen waar het geld naartoe is gegaan, is niet relevant. [Dochter twee] was niet de bewindvoerder of de curator van moeder en zelfs dan is het nog de vraag of zij aan een legitimaris rekening en verantwoording zou moeten afleggen. Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. In de visie van [Dochter twee] is er geen grondslag om aan te nemen dat er een bedrag van € 36.400, - door moeder aan haar is geschonken.
45. Door [Dochter een] is verweer gevoerd. In de visie van [Dochter een] heeft [Dochter twee] geen onderbouwing gegeven voor de uitgaven.
46. Het hof overweegt als volgt. Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van een anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. [Dochter twee] stelt zelf dat zij haar baan heeft opgezegd om voor haar hulpbehoevende moeder te gaan zorgen en dat was gemiddeld 20 uur per week. Voorts stelt zij dat moeder haar wel eens wat toestopte om haar dankbaarheid te tonen en haar te belonen voor het werk. Uit de feiten volgt naar het oordeel van het hof dat [Dochter twee] feitelijk de belangen van haar hulpbehoevende moeder waarnam. Niet bestreden is dat [Dochter twee] € 420,- per week geld opnam ten laste van de rekening van moeder. Gezien de rechtsverhouding die er tussen moeder en [Dochter twee] bestond is [Dochter twee] in beginsel gehouden om rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot de zaken die zij voor moeder regelde. Gezien de aard van de familierelatie mogen niet al te strenge eisen gesteld worden aan de zaakwaarneming van [Dochter twee] met betrekking tot het vermogen van moeder. Echter in het onderhavige geval is [Dochter twee] op vele manieren door haar hulpbehoevende moeder bevoordeeld: a) verkoop van onroerende goed waarvoor de koopsom verschuldigd bleef, b) schenkingen enz. Door de geldopnames door [Dochter twee] is het vermogen van moeder gedaald. Als de geldopnames ten goede zijn gekomen van [Dochter twee] dan is er sprake van een gift en bij de berekening van de legitieme rechten heeft [Dochter een] er belang bij om op hoofdlijnen te weten of de geldopnames al dan niet ten goede zijn gekomen aan moeder. Uit de proceshouding van [Dochter twee] volgt dat zij geen inzicht wenst te verschaffen met betrekking tot de bedragen die zij heeft opgenomen. In rechtsoverweging 4.23 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat een deel van de geldopnames bestempeld dient te worden als een gift. De rechtbank heeft de wekelijkse gift begroot op een bedrag van € 175,- per week. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot die conclusie is gekomen. De grief treft dus geen doel.

Grief 4 schenkingen aan de dochters van [Dochter twee]

47. Uit de vierde grief volgt dat [Dochter twee] het er niet mee eens is, dat de schenkingen aan haar dochters op 22 december 2016 van € 2.122,- worden meegenomen in het kader van de berekening van de legitieme rechten van [Dochter een] . In de visie van [Dochter twee] zijn het gebruikelijke giften, die gezien de welstand van moeder niet buitensporig waren.
48. Door [Dochter een] is gesteld dat ook de giften die de beide kinderen van [Dochter twee] van moeder hebben gekregen, deel uit maken van de benadelingsstrategie van moeder en [Dochter twee] jegens [Dochter een] . In de visie van [Dochter een] moeten deze giften bij de berekening van de legitieme rechten van [Dochter een] worden meegewogen.
49. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 4:65 BW moet bij de berekening van de legitieme rekening worden gehouden met de giften. Vaststaat dat er een gift is gedaan aan de kinderen van [Dochter twee] , die op grond van artikel 4:65 BW moeten worden opgeteld bij de legitimaire massa. Het feit dat het om een gebruikelijk gift gaat doet daaraan niet af in het kader van de berekening van de legitieme rechten van [Dochter een] . Ook deze grief van [Dochter twee] treft dus geen doel.

Grief 6 en grief 7 van het incidenteel appel

50. Naar het oordeel van het hof hebben deze grieven geen zelfstandige betekenis en behoeven dus geen verdere bespreking.

Regievoering door het hof

51. Om te voorkomen dat de procedure volkomen verzandt, acht het hof het noodzakelijk dat er een comparitie van partijen gaat plaatsvinden. Tijdens deze comparitie komt aan de orde:
De inzage in de stukken voor de berekening van de legitieme rechten van [Dochter een] ;
Is het in het belang van partijen dat het onderzoek naar de feiten wordt gedaan door een deskundige, te denken valt aan een notaris in samenwerking met een accountant?
Welke deskundige(n) dienen benoemt te worden voor de waardering van de onroerende zaken?
Het hof acht het noodzakelijk dat de door [Dochter twee] ingeschakelde boedelnotaris
mr. [naam] als informant bij de comparitie aanwezig is.
Is het treffen van een regeling tussen partijen nog mogelijk ter beperking van verdere kosten en procedures?
52. De comparitie vindt in beginsel plaats ten overstaan van de voltalige kamer van dit hof, tenzij dit in het kader van de Coronamaatregelen niet mogelijk is. In dat geval zal de comparitie al dan niet via een skypeverbinding plaatsvinden ten overstaan van een lid van deze kamer.

Beslissing

Het hof:
bepaalt een comparitie van partijen zoals overwogen in rechtsoverweging 51;
verzoekt partijen binnen 4 weken na datum van dit arrest hun verhinderdata op te geven vanaf mei 2021 tot en met 31 december 2021;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en L.A.G.M. van der Geld, en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 6 april 2021in aanwezigheid van de griffier.