Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 10 juli 2020 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 4 mei 2016 is de moeder van [de zoon] , tevens de grootmoeder van [de kleindochter] , hierna te noemen: erflaatster, overleden. De moeder van [de kleindochter] , dochter van erflaatster en zus van [de zoon] , is overleden voordat erflaatster is overleden. Erflaatster heeft laatstelijk bij testament van 17 december 2014 beschikt over haar nalatenschap. In dit testament is [de zoon] als haar enige erfgenaam benoemd en tevens is hij tot executeur benoemd. [de kleindochter] heeft, als legitimaris in de nalatenschap van erflaatster, [de zoon] gedagvaard voor de kantonrechter, onder meer om informatie van [de zoon] te verkrijgen die zij nodig heeft voor de berekening van de legitieme portie. De kantonrechter heeft bij beschikking van 11 april 2019 dit verzoek van [de kleindochter] afgewezen, overwegende dat [de kleindochter] niet de stelling van [de zoon] heeft weersproken, dat hij alles wat hij heeft moeten overleggen, al heeft overgelegd. Vervolgens heeft [de kleindochter] [de zoon] in kort geding gedagvaard en heeft zij, onder meer en voor zover in deze procedure van belang, gevorderd dat [de zoon] een aantal bescheiden aan [de kleindochter] zal afgeven die zij nodig heeft om de legitieme portie te berekenen, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft [de zoon] bij vonnis van 12 februari 2020 veroordeeld om een aantal in het dictum van dat vonnis vermelde gegevens vanaf 2010 aan [de kleindochter] te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 150.000,-, welke dwangsom wordt verbeurd vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis. Geen van partijen heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
In de procedure die nu tussen partijen speelt heeft [de zoon] in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat het [de kleindochter] niet is toegestaan om op grond van het vonnis van 12 februari 2020 dwangsommen te incasseren over de periode vanaf 25 mei 2020, althans een termijn die de voorzieningenrechter geraden acht. Verder heeft hij gevorderd om te bepalen dat de dwangsommen worden opgeheven, althans worden opgeschort, althans worden verminderd vanaf 25 mei 2020, althans een datum die de voorzieningenrechter geraden acht. Ook heeft hij gevorderd dat [de kleindochter] in de proceskosten zal worden veroordeeld.
3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het maximum van de door [de zoon] te verbeuren dwangsommen uit hoofde van het vonnis van 12 februari 2020 verlaagd tot € 100.000,-. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. [de zoon] is in de proceskosten veroordeeld. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter alleen met betrekking tot de ASN-rekening geoordeeld dat [de zoon] in de onmogelijkheid verkeerde om meer gegevens te verschaffen dan hij heeft gedaan.
4. [de zoon] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en dat het hof, kort weergegeven, zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog zal toewijzen. Ook vordert [de zoon] dat [de kleindochter] zal worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen vijftien dagen na dagtekening van het arrest aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
5. [de kleindochter] concludeert in het principaal appel dat het hof de vorderingen van [de zoon] zal afwijzen, met veroordeling van [de zoon] in de kosten van beide procedures. In incidenteel appel vordert [de kleindochter] dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis ten aanzien van de rechtsoverwegingen 4.11 en 4.14 zal vernietigen en zal oordelen dat [de zoon] in gebreke is gebleven om de ASN bankafschriften over te leggen en (dus) niet in de onmogelijkheid daartoe verkeerde. Verder vordert [de kleindochter] dat het hof de te verbeuren dwangsommen zal limiteren tot € 150.000,- en dat [de zoon] in de kosten van de procedures zal worden veroordeeld.
6. [de zoon] heeft in de memorie van antwoord in incidenteel appel geconcludeerd dat [de kleindochter] in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat de vorderingen van [de kleindochter] in incidenteel appel worden afgewezen. Verder vordert [de zoon] dat, uitvoerbaar bij voorraad, [de kleindochter] zal worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten, althans in de proceskosten volgens het liquidatietarief.
7. De kern van het geschil betrfet de vraag of [de zoon] al het mogelijke heeft gedaan om de gegevens aan [de kleindochter] te verstrekken zoals de voorzieningenrechter die in het vonnis van 12 februari 2020 heeft bepaald en of hij daarom geen dwangsommen heeft verbeurd, dan wel of er gronden zijn om de dwangsommen op te heffen, op te schorten of te verminderen. De te verstrekken gegevens betreffen: bankrekeningen (betaal- en spaarrekeningen), waaronder termijndeposito’s, een beleggingsrekening, kopieën van de aangiften Inkomstenbelasting van erflaatster vanaf 1 januari 2010 tot overlijden, een kopie van de aangifte en aanslag erfbelasting, een taxatierapport en inventarislijst van sieraden, een taxatierapport en inboedelbeschrijving op datum overlijden, een opgave van eventuele andere vermogensbestanddelen en schenkingen en een betaalbewijs Monuta ter zake van de betaling van de uitvaart van de moeder van [de kleindochter] . [de zoon] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat het hem met betrekking tot de bankrekeningen, de termijndeposito’s en de aandelen Shell onmogelijk was om aan de veroordeling te voldoen.
8. In hoger beroep zijn de volgende geschilpunten in dit verband te bespreken:
1) Zijn de gegevens die [de zoon] met betrekking tot alle bankrekeningen heeft overgelegd voldoende om te oordelen dat hij aan de veroordeling heeft voldaan (eerste grief van [de zoon] );
2) Zijn de gegevens die [de zoon] aan [de kleindochter] heeft verstrekt met betrekking tot de aandelen Royal Dutch Shell voldoende om te oordelen dat hij aan de veroordeling heeft voldaan, dan wel verkeert [de zoon] in de onmogelijkheid om daarover nog andere gegevens te verstrekken (tweede grief [de zoon] );
3) Heeft [de zoon] voldoende gedaan om van de heer [naam derde] de administratie te verkrijgen die de heer [naam derde] tot en met 2012 voor erflaatster heeft gedaan? (derde grief [de zoon] );
4) De opheffing, vermindering of opschorting van de dwangsommen (vierde en vijfde grief [de zoon] );
5) Verkeerde [de zoon] in de onmogelijkheid om meer gegevens over de ASN-bankrekening te verstrekken dan hij heeft gedaan (eerste grief [de kleindochter] );
6) Het maximeren van de dwangsom tot € 100.000,- (tweede grief [de kleindochter] );
7) De proceskostenveroordeling.
Het overleggen van gegevens betreffende de bankrekeningen van erflaatster
9. [de zoon] voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte zou hebben geoordeeld dat [de zoon] kopieën van bankafschriften aan [de kleindochter] moet verstrekken en dat de door [de zoon] verstrekte overzichten onvoldoende zijn. Hij licht deze grief als volgt toe:
- Het oordeel van de rechtbank, dat het alleen mogelijk is de legitieme portie op juiste wijze te berekenen als bankafschriften worden verstrekt, is onjuist. [de kleindochter] heeft niet gevorderd dat [de zoon] bankafschriften zal verstrekken en de voorzieningenrechter heeft [de zoon] ook niet daartoe veroordeeld en ook niet aangeduid wat onder bankafschriften moet worden verstaan.
- De overwegingen en de motivering zijn onjuist en bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar;
- De discussie ziet op schenkingen die erflaatster voor het overlijden heeft of zou hebben gedaan; die discussie is aan de bodemrechter en [de kleindochter] is inmiddels een procedure gestart om de legitieme portie te laten vaststellen;
- Met het verstrekken van de overzichten geeft [de zoon] volledig inzicht in alle gegevens die betrekking hebben op bankrekeningen in de jaren voorafgaand aan het overlijden van moeder; niets is achtergehouden tenzij [de zoon] die gegevens niet kon verkrijgen of omdat die gegevens niet bestonden. [de kleindochter] heeft niet gespecificeerd in haar dagvaarding wat wordt verstaan onder bankafschriften.
- Met betrekking tot de ING-rekening heeft [de zoon] de afschriften gedownload zoals op de website van de bank is aangegeven en zo’n afschrift is het zelfde als een papieren afschrift. Uit de algemene voorwaarden van de bank volgt dat de afschriften die [de zoon] heeft verkregen ‘rekeningafschriften’ betreffen. Erflaatster ontving zodra zij digitaal ging bankieren niet langer papieren afschriften.
- Aegon verstrekt geen bankafschriften; de ontvangen overzichten zijn de enige overzichten die kunnen worden verkregen.
- De overzichten van NIBC zijn de enige die kunnen worden verkregen.
- Bij Deutsche Bank heeft [de zoon] rekeningafschriften opgevraagd en verkregen. Erflaatster bankierde digitaal en beschikte niet over (het hof begrijpt: papieren) afschriften.
- De verstrekte rekeningafschriften komen overeen met wat de notaris namens [de kleindochter] wenste te ontvangen, uit de aan [de zoon] door [de kleindochter] betekende dagvaarding volgt niet dat [de kleindochter] heeft gevorderd bankafschriften te verstrekken. Dat de voorzieningenrechter oordeelt dat het dus moet gaan om bankafschriften die zijn voorzien van een begin- en een eindsaldo, is onbegrijpelijk en onjuist.
- De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vereiste informatie inzake artikel 4:78 BW alleen kan worden gewaarborgd door de bankafschriften met een begin- en eindsaldo. Dit is onjuist. [de kleindochter] heeft aan haar vordering niet ten grondslag gelegd dat het haar gaat om de begin- en eindsaldi, dat stelt zij pas in de pleitnota op 29 juli 2020.
- De door [de zoon] verstrekte rekeningafschriften zijn voorzien van alle bij- en afschrijvingen. Het is aan de bodemrechter om te oordelen of al dan niet sprake is van schenkingen.
- [de zoon] heeft geen bank-/rekeningafschriften in zijn bezit met een begin- en eindsaldo, noch heeft hij die gehad. Moeder deed altijd zelf de administratie.
10. [de kleindochter] bestrijdt de grief.
- Zonder begin- en eindsaldi kunnen de geldstromen niet (voldoende) worden gevolgd. [de zoon] heeft haar deze inzage in het verleden niet gegeven. Er is een essentieel verschil tussen transactieoverzichten en bankafschriften. Met een begin- en eindsaldo van rekeningen zijn giften eenvoudig te traceren. Papieren bankafschriften kunnen altijd worden opgevraagd. De executeur dient de banken aan te schrijven onder het overleggen van de verklaring van executele en hen te verzoeken en desnoods sommeren om de bankafschriften over te leggen. Zonder die verklaring mag de bank überhaupt geen informatie verstrekken.
- Ten aanzien van de ING rekeningen betwist zij de stelling van [de zoon] dat geen andere gegevens kunnen worden overgelegd dan de transactieoverzichten.
- Aegon stelt dat alle transactieinformatie is verstrekt aan [de zoon] , maar deze informatie wordt niet met [de kleindochter] gedeeld.
- Door [de zoon] wordt geen bewijs overgelegd dat hij de NIBC en de Deutsche Bank heeft aangeschreven of gesommeerd om de bankafschriften over te leggen. Van Deutsche Bank kan [de zoon] alle bankafschriften downloaden. Van Deutsche Bank ontbreken afschriften met nummer [volgt nr.] . Een bedrag van € 38.000,- kan niet worden verantwoord. Van de rekeningnummers die eindigen op [volgt nr.] , worden een paar originele bankafschriften overgelegd van 15 maart 2013 die betrekking hebben op 2012. Over het jaar 2013 wordt niets overgelegd. [de zoon] heeft de Deutsche Bank verzocht om het saldo van een rekening van zijn moeder naar de rekening van de BV Kock en Van den Ende Beheer over te maken. [de zoon] is dus gemachtigd om over die rekening te beschikken en had dus volledige toegang tot deze bankadministratie.
- [de kleindochter] bestrijdt dat kan worden volstaan met transactieoverzichten.
11. Het hof overweegt als volgt.
12. Op 24 december 2019 heeft [de kleindochter] [de zoon] , in zijn hoedanigheid van executeur en in privé, in kort geding gedagvaard met als doel het verkrijgen van informatie om de legitieme portie te berekenen. In de dagvaarding heeft [de kleindochter] aangevoerd dat zij [de zoon] heeft gevraagd om de bankafschriften van de diverse bankrekeningen over te leggen, maar dat [de zoon] die stukken tot dat moment niet heeft overgelegd (punten 133 en 154 dagvaarding d.d. 24 december 2019). Zij stelt die nodig te hebben voor de berekening van de legitieme portie en wel met betrekking tot de vraag of er giften zijn gedaan, wat kan worden geverifieerd aan de hand van bankafschriften(punten 2 en 3 onder het kopje ‘spoedeisend belang’). In het petitum vordert [de kleindochter] om de ‘navolgende gegevens’ betreffende, onder meer, een aantal bankrekeningen over te leggen. De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis van 12 februari 2020 overwogen dat in de bodemprocedure de stukken voorhanden moeten zijn waarmee op deugdelijke wijze de gegrondheid van de vordering van [de kleindochter] kan worden beoordeeld. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het geschil tussen partijen in belangrijke mate de vraag betreft of sprake is van schenkingen aan (de moeder van) [de kleindochter] en aan [de zoon] die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de vordering van [de kleindochter] .
13. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat alle gevorderde stukken onder het bereik van artikel 4:78 BW vallen en dat het, gelet op de overwegingen in het vonnis van 12 februari 2020, voor een redelijk handelend persoon, zeker wanneer deze wordt bijgestaan door een advocaat, voldoende duidelijk moet zijn dat het gaat om gegevens waarmee op deugdelijke wijze de gegrondheid van de vordering uit hoofde van de legitieme portie van gedaagde op de nalatenschap van erflaatster, kan worden beoordeeld. Het geschil betreft in belangrijke mate de vraag of sprake is van schenkingen aan zowel de moeder van [de kleindochter] als aan [de zoon] . Het hof is, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat transactieoverzichten van een bankrekening voldoende inzicht geven in geldstromen en dat daarvoor niet noodzakelijk is dat begin- en eindsaldi worden vermeld. Dergelijke transactieoverzichten betreffende de ING rekeningen heeft [de zoon] verstrekt. Nu [de zoon] in het bestreden vonnis bovendien niet is veroordeeld tot het overleggen van (papieren) bankafschriften, doch slechts tot het overleggen van ‘gegevens’ heeft hij op dit punt aan het gebod voldaan.
14. Uit de door [de zoon] ten aanzien van de overige bankrekeningen - in het bestreden vonnis genoemd onder e, f, j, k en l - overgelegde stukken en dan met name zijn correspondentie/emailwisselingen met de betreffende banken, kan niet worden opgemaakt dat [de zoon] om de bankafschriften heeft verzocht, dan wel hij de banken heeft gesommeerd om die gegevens te verstrekken. Daarmee heeft [de zoon] niet aangetoond dat hij alle benodigde stappen heeft gezet om aan de vereiste informatie te komen.
Het hof is daarom van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat [de zoon] het gebod, om de bankafschriften van de bankrekeningen genoemd in het bestreden vonnis onder e, f, j, k en l over te leggen, niet heeft nageleefd.
15. Op grond van wat het hof hiervoor onder de punten 12 tot en met 14 heeft overwogen volgt dat de eerste grief gedeeltelijk slaagt. [de zoon] heeft met betrekking tot de in het vonnis in kort geding van 12 februari 2020 vermelde gegevens onder b, c, d, g en h voor 25 mei 2020 aan het gebod voldaan, zodat hij met betrekking tot die gegevens geen dwangsommen is verschuldigd.
Aandelen Royal Dutch Shell
16. In de tweede grief voert [de zoon] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [de zoon] bekend was of had moeten zijn met de aandelen Royal Dutch Shell en dat hij daarover bankafschriften had moeten verstrekken. [de zoon] heeft over die aandelen stukken verstrekt aan [de kleindochter] voor zover dat mogelijk was. De aandelen maakten deel uit van de beleggingsrekening van de moeder. Het is niet mogelijk om rekeningafschriften van de beleggingsrekening te verkrijgen. De tegenrekening van de ING beleggingsrekening is de ING betaalrekening. Uit die bankrekening blijkt de transactie die op de verkoop van aandelen ziet. Er is geen andere informatie beschikbaar.
[de zoon] verwijst naar bijlage E waaruit volgt dat het niet mogelijk is om afschriften van een beleggingsrekening te verkrijgen die ouder zijn dan twee jaar. De transactie is van januari 2014. Het is voor [de zoon] onmogelijk om afschriften van de beleggingsrekening te verstrekken. De transacties zijn enkel te herleiden uit de afschriften van de ING betaalrekening. Bovendien maakt deze transactie deel uit van de op 20 mei 2020 aan [de kleindochter] verstrekte stukken. De aandelen waren op de aangifte Inkomstenbelasting vermeld. Erflaatster deed zelf de aangiften. Voordat erflaatster overleed zijn er veel transacties geweest met de beleggingsrekening, die blijken uit de betaalrekening. [de zoon] kan niet worden verweten geen administratie te hebben van erflaatster, die zij ook zelf niet had.
17. [de kleindochter] betwist stukken over de aandelen te hebben ontvangen. De opbrengst van deze aandelen zou zijn gebruikt om de aandelen vol te storten, maar die gestelde informatie is met geen enkel stuk onderbouwd. [de zoon] had de ING moeten aanschrijven in zijn hoedanigheid van erfgenaam of executeur en verzoeken om het overleggen van de gegevens. [de zoon] verwijst naar een bijschrijving op de tegenrekening van erflaatster op 2 januari 2014 ten bedrage van € 10.258,05, maar uit niets blijkt dat dit de betreffende aandelen Royal Dutch Shell zijn en uit de door [de zoon] overgelegde aangiften Inkomstenbelasting blijkt dit in ieder geval niet. Onduidelijk blijft wat er met de aandelen Royal Dutch Shell alsmede het uitgekeerde dividend is gebeurd. [de kleindochter] kan dit ook niet controleren zolang [de zoon] de bankafschriften van de beleggingsrekeningen niet overlegt.
18. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de aandelen Royal Dutch Shell een vermogensbestanddeel betreft waarvan [de zoon] opgave moest doen. De voorzieningenrechter overweegt dat onduidelijk is waarom [de zoon] geen stukken meer heeft . Deze stukken moeten gelet op de geldende bewaartermijnen in beginsel bij de bank beschikbaar zijn. [de zoon] heeft zich niet voldoende ingespannen om deze stukken te verkrijgen. Het hof is van oordeel dat dit oordeel van de voorzieningenrechter juist is. [de zoon] heeft niet aangetoond dat hij zich heeft ingespannen om al het mogelijke te doen om deze stukken te verkrijgen. Van de beleggingsrekening had [de zoon] de bankafschriften moeten overleggen zoals al is overwogen. Uit de aangiften Inkomstenbelasting wordt in elk geval niet duidelijk wat en wanneer met deze aandelen is gebeurd. De aandelen zijn opgenomen in de aangifte Inkomstenbelasting van 2011, maar in de aangifte 2012 komen de aandelen niet voor. De tweede grief van [de zoon] slaagt dan ook niet.
De administratie die de heer [naam derde] al dan niet onder zich heeft
19. In de derde grief voert [de zoon] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [de zoon] de heer [naam derde] , die tot en met 2012 de administratie van erflaatster heeft gedaan, had moeten dagvaarden om de administratie te verkrijgen. Ter zitting op 29 januari 2020 heeft mevrouw [naam derde] verklaard dat de heer [naam derde] niets van de administratie van erflaatster had en zij heeft dit herhaald op de zitting van 29 juni 2020. [de zoon] was dan ook ten onrechte in de veronderstelling dat de heer [naam derde] over administratie beschikte. Er is geen enkel belang om een administratie te achterhalen die er niet is en een procedure te starten waarvan kan worden vermoed dat geen resultaat zou worden behaald.
20. [de kleindochter] is van mening dat, als mevrouw [naam derde] al een mededeling zou hebben gedaan, quod non, deze [de zoon] niet ontslaat van zijn inspanningsverplichting. Het is aannemelijk dat de heer [naam derde] over de administratie beschikte omdat hij tot in 2012 de administratie voerde. [de zoon] heeft de heer [naam derde] pas in 2019 aangeschreven. Deze weigerde echter enige correspondentie in ontvangst te nemen. Na een sommatie aan de heer [naam derde] is [de zoon] stil blijven zitten. Het lag en ligt op de weg van [de zoon] om de heer [naam derde] te dagvaarden teneinde inzicht in de administratie van erflaatster te verkrijgen.
21. Het hof overweegt als volgt. Uit mededelingen van [de zoon] volgt dat hij zelf geen bankafschriften over diverse rekeningen vanaf 2010 heeft kunnen verstrekken omdat de heer [naam derde] tot 2012 de administratie voor erflaatster heeft gedaan. Uit de door [de zoon] overgelegde stukken blijkt dat (de advocaat van) [de zoon] de heer [naam derde] heeft aangeschreven, maar dat [de zoon] het er, na een vergeefse poging om de sommatiebrief aan de heer [naam derde] te betekenen, omdat deze met vakantie zou zijn, bij heeft gelaten. De deurwaarder heeft verzocht om verdere instructies, maar die heeft [de zoon] klaarblijkelijk niet meer gegeven. Daarmee heeft [de zoon] zich niet voldoende ingespannen om de administratie van de heer [naam derde] te verkrijgen. De derde grief wordt daarom gepasseerd.
Opheffen, opschorten dan wel verminderen van dwangsommen
22. De vierde en vijfde grief zal het hof gezamenlijk bespreken. In de vierde grief voert [de zoon] aan dat (het hof leest:) de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het totaal aan verbeurde dwangsommen kan worden verlaagd naar € 100.000,-. In het bestreden vonnis wordt geen enkele overweging gewijd aan de vordering van [de zoon] om de dwangsommen op te heffen, te verminderen of op te schorten, althans dat [de zoon] geen dwangsommen heeft verbeurd. [de zoon] heeft alle inspanning en zorgvuldigheid betracht om aan de hoofdveroordeling te voldoen. [de zoon] is niet veroordeeld om van de genoemde bankrekeningen afschriften te verstrekken over de genoemde periode. [de zoon] is niet veroordeeld om de volledige administratie van [naam derde] te verstrekken en [de kleindochter] is niet gerechtigd tot de betreffende informatie. Voor het overige is het niet mogelijk aan de hoofdveroordeling te voldoen omdat volgens [de zoon] niet meer schenkingen aan hem zijn gedaan dan die hij heeft opgegeven. Doordat het onmogelijk is aan de hoofdveroordeling te voldoen verliest de dwangsom zijn zin. Er is sprake van overmacht. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar dat kan worden vastgehouden aan nakoming van de hoofdveroordeling. Voor zover de dwangsommen niet kunnen worden opgeheven moeten deze worden opgeschort, althans verminderd. In de vijfde grief voert [de zoon] aan dat geen dwangsommen zijn verbeurd omdat hij aan de veroordeling heeft voldaan.
23. [de kleindochter] bestrijdt de grieven. [de zoon] is veroordeeld om alle gegevens over te leggen die nodig zijn om de legitieme te berekenen. Uit na het vonnis overgelegde gegevens, met name de aangifte Inkomstenbelasting, blijkt dat er andere rekeningen zijn waar [de zoon] geen inzicht in heeft gegeven. Niet is aangetoond dat [de zoon] al het mogelijke heeft gedaan om alle voorhanden zijnde of opvraagbare gegevens over te leggen die hij had moeten overleggen. Tot het verkrijgen van inzicht in alle overige vermogensbestanddelen behoort ook inzicht in de BV van erflaatster. Veel geldstromen, giften en betalingen liepen via de BV. [de zoon] kan zich niet op overmacht beroepen. Met de verklaring van erfrecht en/of executele kan hij alle informatie verkrijgen bij alle financiële instellingen tot zeven jaar voor datum van overlijden en zoals uit overgelegde stukken van ASN blijkt zelfs voor die tijd. Tegen rechtsoverweging 4.13 is geen grief ingesteld zodat de dwangsommen vanaf 25 mei 2020 verbeurd zijn en blijven.
24. Het hof overweegt dat de voorzieningenrechter [de zoon] heeft veroordeeld tot het verstrekken van gegevens over, onder meer, een aantal in dat vonnis genoemde bankrekeningen en een opgave van eventuele andere vermogensbestanddelen en schenkingen. Ook voor deze laatste is een dwangsom opgelegd. Het hof heeft met betrekking tot de eerste drie grieven al geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat [de zoon] niet volledig heeft voldaan aan de veroordeling. Dit geldt evenzeer voor de rekeningen van de BV. [de zoon] heeft niet alle benodigde inspanningen verricht om te voldoen aan de hoofdveroordeling. Hierin ligt besloten dat er geen sprake is van overmacht vanwege de onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen en er dus geen grond is om de dwangsommen op te heffen dan wel op te schorten. Evenmin acht het hof gronden aanwezig om op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid hier anders over te oordelen, nu het hof van oordeel is dat [de zoon] op meerdere punten niet aan het bevel om gegevens te verstrekken heeft voldaan.
De overgelegde gegevens betreffende de ASN-rekening
25. In haar eerste grief in incidenteel appel voert [de kleindochter] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [de zoon] met betrekking tot de bankrekening bij ASN in de onmogelijkheid verkeerde om daarover meer gegevens te verschaffen dan hij heeft gedaan. Enkel op basis van een email van de ASN-bank is de voorzieningenrechter tot dit oordeel gekomen. [de zoon] heeft slechts de klantenservice gebeld en heeft verder niets meer ondernomen om de bankafschriften te verkrijgen. [de zoon] had zich moeten inspannen om de bankafschriften van ASN te verkrijgen tot 7 jaar voor datum overlijden althans vanaf 2013 tot en met datum overlijden. De nabestaandendesk van ASN heeft [de kleindochter] meegedeeld dat de bank een bewaarplicht heeft van zeven jaar. Uit de Inkomstenbelasting-aangifte van 2013 blijkt dat het saldo op de ASN-rekening € 92.255,- was en uit de Inkomstenbelasting-aangifte over 2014 volgt dat dit saldo € 0,- is. Ieder bewijs dat dit saldo naar de zakelijke rekening zou zijn overgeboekt, ontbreekt.
26. [de zoon] bestrijdt de grief. Hij voert aan dat de informatie hem is verstrekt nadat hij de verklaring van erfrecht aan ASN heeft gestuurd. Omdat de bankrekening al was opgeheven bij overlijden was het niet mogelijk om bankafschriften te verstrekken. [de zoon] heeft met de ASN specifiek gesproken over de bankrekening van erflaatster, terwijl [de kleindochter] een algemene vraag aan ASN heeft gesteld. Na de ontvangst van de memorie van antwoord heeft [de zoon] wederom contact opgenomen met de bank. [de zoon] legt nog nadere gegevens over. Uit de bijlage bij de email van ASN blijkt het verloop van de saldi van die bankrekening. [de zoon] mag uitgaan van de juistheid van de hem verstrekte informatie. Het bedrag van € 92.255,- is volledig herleidbaar uit de gegevens die [de zoon] aan [de kleindochter] heeft verstrekt. Uit de bijlage van de email van ASN blijkt het verloop van het saldo van die bankrekening. Op 14 november 2013 heeft erflaatster het saldo van die rekening overgeboekt naar haar ING betaalrekening. Voorheen had zij al een bedrag van € 10.000,- van die rekening overgeboekt, derhalve in totaal € 94.543,63.
27. Het hof overweegt als volgt. Uit het emailbericht van de ASN-bank van 18 juni 2020 aan [de zoon] volgt dat de bank geen informatie zal verstrekken over de rekening omdat erflaatster geen actieve producten meer had bij de ASN-bank op de datum van overlijden. Uit dit emailbericht volgt echter ook dat [de zoon] alleen telefonisch contact heeft opgenomen met de ASN-bank. Van het aanleveren van gegevens door [de zoon] om te beoordelen of hij aanspraak kon maken op informatie, is dan ook op dat moment geen sprake geweest. Het hof is daarom van oordeel dat [de kleindochter] terecht aanvoert dat [de zoon] na het bericht van de bank van 18 juni 2020 niet in de onmogelijkheid verkeerde om de gegevens aan te leveren, althans dat [de zoon] zich niet voldoende had ingespannen om aan de benodigde informatie te komen.
Vervolgens, gedurende de procedure in hoger beroep, heeft [de zoon] toch nog nadere informatie gevraagd aan de ASN-bank. Uit de door de bank verstrekte informatie is af te leiden dat aan [de zoon] wel degelijk informatie kon worden verstrekt. Immers, in het emailbericht van 8 oktober 2020 vermeldt de ASN-bank dat de benodigde gegevens door [de zoon] zijn aangeleverd en dat na overleg is besloten de gevraagde gegevens aan te leveren. De transacties zijn alleen nog op een beperkte wijze en op deze manier aan te leveren, aldus de ASN-bank. Uit die informatie volgt welke bedragen van de ASN-rekening zijn overgeboekt en naar welke rekening. Op 14 november 2013 heeft erflaatster het saldo van die rekening overgeboekt naar haar ING betaalrekening. Voorheen, op 30 augustus 2013, had zij al een bedrag van € 10.000,- van die rekening overgeboekt, derhalve in totaal € 94.543,63. De laatste transactie van die rekening betreft een overboeking van creditrente ad € 3,30 naar een ING-rekening waarna deze (opgeheven) rekening op 0 sluit.
Met de alsnog door hem verstrekte informatie die hij bij emailbericht van de ASN-bank heeft ontvangen, heeft [de zoon] nu wel aan de hoofdveroordeling met betrekking tot deze rekening voldaan. Dit betekent dat de dwangsom voor zo ver die betrekking heeft op deze veroordeling, is blijven doorlopen tot 13 oktober 2020. In zoverre slaagt de grief van [de kleindochter] .
Maximering van de dwangsom tot € 100.000,-
28. In de tweede grief in incidenteel appel voert [de kleindochter] aan dat de voorzieningenrechter de dwangsom ten onrechte heeft gemaximeerd tot € 100.000,-. [de kleindochter] voert aan dat [de zoon] het bedrag van € 92.255,- van de ASN-rekening niet kan verantwoorden, zodat de legitimaire massa daarmee zal moeten worden verhoogd. Het zelfde heeft te gelden voor een bedrag van € 58.000,-. Van blijvende onmogelijkheid is geen sprake.
29. [de zoon] bestrijdt de grief. Hij voert aan dat de verplichting ziet op het verstrekken van stukken, niet op het afleggen van rekening en verantwoording. Hij is niet veroordeeld om bankafschriften te verschaffen.
30. Het hof overweegt dat ingevolge artikel 611d Rv de rechter de dwangsom, onder meer, kan verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Daarvan is sprake in een situatie waarin de dwangsom als dwangmiddel, dat wil zeggen als prikkel om aan de hoofdveroordeling te voldoen, zijn zin verliest. Dit moet worden aangenomen indien het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid te betrachten dan de veroordeelde heeft betracht. Het hof heeft hiervoor al overwogen dat die inspanning en zorgvuldigheid met betrekking tot diverse onderdelen wel degelijk van [de zoon] kon en kan worden gevergd. Voor wat betreft het overleggen van bankafschriften verwijst het hof naar wat het onder rechtsoverweging 13 heeft overwogen. Op dit punt heeft [de zoon] slechts ten aanzien van de ING rekeningen aan de veroordeling voldaan, niet voor wat betreft de overige rekeningen. Ook ten aanzien van de aandelen Royal Dutch Shell en de ASN-rekening is het oordeel van het hof, zoals hiervoor is overwogen, dat [de zoon] meer inspanning had moeten leveren dan hij heeft gedaan. Nu [de zoon] aldus niet in de onmogelijkheid verkeerde om aan de hoofdveroordeling te voldoen, was er geen grond om de opgelegde dwangsom te verminderen. Deze grief slaagt.
31. De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover daarbij het maximum van de dwangsommen is verlaagd tot € 100.000,-. Nu daarmee - alhoewel de eerste grief van [de zoon] gedeeltelijk slaagt - alle vorderingen van [de zoon] alsnog zijn afgewezen, zal het hof [de zoon] in de proceskosten veroordelen.