Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
BESCHIKKING
[verzoeker],
Reis- en verblijfkosten
Beslissing
€ 223.642,50 (tweehonderddrieëntwintigduizend zeshonderdtweeënveertig euro en vijftig cent).
Gerechtshof Den Haag
Op 18 juni 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag een beschikking gewezen naar aanleiding van een verzoekschrift van de verzoeker, geboren in 1973, die om vergoeding vroeg van kosten in verband met een strafzaak. De verzoeker was eerder vrijgesproken door het hof in een arrest van 28 juni 2019, waarbij het vonnis van de rechtbank te Den Haag van 20 december 2013 werd vernietigd. Het cassatieberoep van de advocaat-generaal werd ingetrokken, waardoor het arrest onherroepelijk werd. De verzoeker vroeg een vergoeding van € 899.500,53 voor gemaakte kosten, waaronder rechtsbijstand en verblijfskosten. De advocaat-generaal heeft in een conclusie van 29 mei 2020 grotendeels ingestemd met de vergoeding van de verzochte kosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2021 zijn de verzoeker en zijn advocaten, mrs. A.B. Vissers en S.A. Eckhardt, gehoord, evenals de advocaat-generaal mr. H.I. den Hartog. Het hof oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van reis- en verblijfkosten tot € 3.739,64, maar dat de kosten van rechtsbijstand in verband met procedures in het Verenigd Koninkrijk onredelijk hoog waren. Het hof matigde deze kosten en wees het verzoek voor een deel af, omdat de kosten door een vennootschap waren betaald die inmiddels was opgeheven.
Het hof concludeerde dat de verzoeker in ernstige mate in strijd had gehandeld met de eisen van maatschappelijk zorgvuldig en integer handelen, wat leidde tot de verdenking tegen hem. Gezien deze omstandigheden ontbraken gronden van billijkheid om het volledige bedrag te vergoeden. Uiteindelijk werd een bedrag van € 223.642,50 toegewezen aan de verzoeker, bestaande uit de goedgekeurde kosten en een forfaitaire vergoeding voor de rechtsbijstand. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is op 18 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.