In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2020. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 27 maart 2020 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Tijdens de rechtszittingen heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat het vonnis niet in stand kan blijven.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen ernstige inbreuken zijn geweest op de procesorde, ondanks de verdediging die aanvoerde dat het openbaar ministerie niet adequaat onderzoek heeft gedaan. De verdachte heeft ontkend de dader te zijn, maar het hof heeft op basis van tapgesprekken en getuigenverklaringen geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk de persoon is die het slachtoffer heeft gestoken. De verdediging heeft geprobeerd een beroep op noodweer te doen, maar het hof heeft dit verweer verworpen.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. Daarnaast zijn er verschillende in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.