4.5.De confrontatie met [het slachtoffer]
[getuige 3], die door de verdachte en [getuige 2] eerder die dag is opgehaald en rond 13.00 uur ook in de auto zit, vroeg aan de verdachte of hij hem thuis af kon zetten. De verdachte reed over de rotonde bij het [plein A] en [getuige 3] dacht dat de verdachte voor zijn, [getuige 3], huis zou stoppen. Echter, de verdachte stopte niet bij [getuige 3] huis, maar scheurde een zijstraat in. Het leek of hij iemand aan het zoeken was. De verdachte reed de straat van de school in tot het moment dat de verdachte opeens aan zijn handrem trok. Hij schreeuwde ‘zij moet ik hebben’.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte net voor de kruising van de [straat C] (
het hof begrijpt: met de [straat B])aan komt rijden, terwijl [het slachtoffer] over de stoep in de richting van de [straat C] loopt. [het slachtoffer] kijkt in de richting van de auto. Op dat moment begint [het slachtoffer] te rennen terug in de richting van het schoolplein. De verdachte stapt uit zijn auto en grijpt daarbij direct naar zijn broeksband, de plek waar hij het wapen bij zich draagt, en rent achter [het slachtoffer] aan. [het slachtoffer] rent naar binnen, de verdachte rent achter haar aan. De verdachte probeert iets uit de voorzijde van zijn broek te halen. Tijdens de achtervolging heeft de verdachte steeds één van zijn handen dan wel beide handen bij zijn broeksband. [het slachtoffer] en de verdachte rennen de tunnel in de school door, richting de schuifdeur van het halletje dat toegang biedt tot de fietsenstalling en de leslokalen. Te zien is dat [het slachtoffer] het halletje inrent, de trap af richting de fietsenstalling. Net voor de verdachte dat halletje inrent heeft hij het vuurwapen vast en spant hij de ‘haan’. Als de verdachte het halletje inkomt is hij vlak achter [het slachtoffer]. Hij strekt zijn rechterarm uit en richt het vuurwapen op [het slachtoffer].
[het slachtoffer] komt in de fietsenstalling ten val, waarna de verdachte met een gestrekte arm in de richting van [het slachtoffer] ook de fietsenstalling binnen gaat. [het slachtoffer] ligt languit op de grond met haar benen gekruist. Uit die roerloze lichaamshouding leidt het hof af dat zij is neergeschoten. De verdachte staat boven [het slachtoffer] en zij draait met haar gezicht in de richting van de verdachte. Op dat moment schiet de verdachte van zeer korte afstand op haar hoofd. Het hoofd van [het slachtoffer] valt op de grond en zij beweegt niet meer. De verdachte staat nog steeds op korte afstand van [het slachtoffer] en schiet nog twee keer richting haar hoofd en één keer richting haar rug. Tijdens het schieten verandert hij van positie en stapt hij een paar keer naar voren. Dan loopt de verdachte terug het halletje in, draait zich daar om, loopt de trap weer af de fietsenstalling in, stapt over [het slachtoffer] heen en loopt weg in de richting van de andere uitgang van de fietsenstalling. De verdachte rent de school uit via het schoolplein, stapt in zijn auto en rijdt weg.
[het slachtoffer] heeft – onder meer - één inschot en twee doorschoten in haar hoofd, en één inschot en twee doorschoten in haar rug. Zij is als gevolg van in totaal twee in- en doorschoten van het hoofd/de hals en de romp ter plaatse overleden.
De verdachte heeft om 13.09 uur 112 gebeld met de mededeling dat hij zijn vriendin heeft geschoten.
Om 13:21:03 uur heeft de verdachte een chatgesprek naar een contact onder de naam ‘[getuige 6]’ gestuurd, inhoudende:
“K heb [het slachtoffer] doodgeschoten”.
Om 13:21:25 uur heeft de verdachte een spraakbericht naar een contact onder de naam ‘[getuige 7]’ gestuurd, inhoudende
: “[getuige 7] (fon.) ik heb [het slachtoffer] doodgeschoten man. Wollah ik maak geen grapje. Ik ga lange tijd vastzitten man”.
De verdachte is staande gehouden en tijdens het boeien heeft de verdachte uit eigen beweging het volgende gezegd:
“Ik heb met rechts geschoten, zij moest niet fucken met mij. Ze heeft gelogen over haar leeftijd. Het vuurwapen ligt in de auto”.
Nadat de verdachte was aangehouden en in de politiebus werd geplaatst verklaarde de verdachte ongevraagd het volgende:
“Weet u waarom ik het gedaan heb. Zij heeft mij ernstig in verlegenheid gebracht meneer. Ze had gezegd dat ze ouder dan 18 was, maar later bleek ze 16. Dat kan echt niet. Is ze dood?”.
De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor op de vraag waarom hij heeft geschoten geantwoord:
“Ik moest haar niet tegenkomen, ik kwam er achter dat ze jonger was dan dat ik was. De reclassering dacht dat ik een pedofiel was. Ze zeiden tegen mij dat ik niet bij een speeltuin mocht werken, die vrouw van de reclassering maakte grappen met mij. Ik werd hier boos om. Ik heb normaal geen vuurwapen bij me.”Op de vraag waarom hij boos was geworden op [het slachtoffer] antwoordde hij onder meer:
“Het begon te knagen dat ze mij vast begon te zetten. Ze heeft aangifte gedaan voor ontvoering mishandeling, stalking etc... Daarom moest ik drie weken de gevangenis in.”.
Op 31 januari 2019 kreeg de verdachte in het huis van bewaring bezoek van zijn broer. Op last van de officier van justitie werd vertrouwelijke communicatie aldaar opgenomen, en kon op 31 januari 2019 het volgende gesprek tussen de verdachte en zijn broer worden beluisterd:
[verdachte]: (onv) verdorie. Ik ben echt de sigaar man.
[broer]: meen je dat?
[verdachte]: zij is gecrepeerd verdorie.
[verdachte]: als ik 1 keer had geschoten, dan was er niets aan de hand. 2 of 3 keer, dan was er niets aan de hand. Het waren 6 kogels. Snap je. En de laatste is de vieste. De laatste was .. zij lag op de grond weet je. Ik heb in haar hoofd geschoten, van dichtbij.
(…)
[verdachte]: wat klote van deze zaak is, is dat het op camera staat. Als je dus naar de camera kijkt, je weet toch. Het is gewoon een executie.
(…)
Er was eigenlijk geen reden voor mij om het meisje te vermoorden. Echt waar, ik lieg niet tegen je. (…) Puur omdat het gewoon, je weet toch door al dat irritante gedoe, door wat ze hebben gedaan.. die woede wat ze bij mij opgewekt, is dit gebeurd. Anders had ik het niet gedaan
5.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
6.
Beoordeling
Het hof komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de verdachte [het slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Het hof overweegt als volgt.
Er is, bezien tot de datum 18 december 2018, sprake van een voorgeschiedenis. Uit de aangiften van [het slachtoffer] en de verklaringen van de verdachte zelf kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte ernstig gekrenkt was. Deze krenking is ontstaan door het verbreken van de relatie en heeft zich in de aanloop naar 18 december 2018 verder ontwikkeld en verdiept. De verdachte zocht ondanks een verbod daartoe aanhoudend contact met [het slachtoffer], terwijl hij niet de gewenste reactie van haar kreeg. Door het nogmaals doen van aangifte tegen hem is de krenking verder gevoed en kreeg die een nieuwe dimensie. [het slachtoffer] was bezig om hem ‘vast te zetten’ en dit begon aan hem te knagen. Ook was de verdachte er boos om dat hij - vanwege de relatie met de veel jongere [het slachtoffer], die had gelogen over haar leeftijd - werd aangeduid als pedofiel.
De opeenvolging van deze voorgeschiedenis met de doodsbedreigingen richting [het slachtoffer],
- het zich voorzien van een vuurwapen en bijbehorende munitie, duidend op een voornemen met het vuurwapen daadwerkelijk te schieten,
- het (steeds) bewust (op)zoeken van [het slachtoffer] in de buurt van haar school, in ieder geval het ertoe leiden dat hij haar tegen zou komen,
- het op 18 december 2018 meenemen van een doorgeladen vuurwapen,
- en zijn handelen vanaf het moment waarop hij [het slachtoffer] zag lopen kort nadat zij haar school had verlaten,
kan het hof niet anders duiden dan als het aan laten komen op een confrontatie met [het slachtoffer] om haar te doden.
De verdachte heeft aldus uitvoering gegeven aan een eerder door hem genomen besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Ter uitvoering van dat besluit heeft de verdachte op 18 december 2018 ’s ochtends bij het verlaten van zijn huis het doorgeladen vuurwapen in zijn broeksband gedaan en meegenomen. Op die wijze was hij voorbereid om te doden op het moment dat hij [het slachtoffer] tegen zou komen.
Bij dit oordeel heeft het hof acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm en de doelgerichtheid van het handelen van de verdachte, mede in het licht van de door de verdachte zelf kort na het feit afgelegde verklaringen over zijn motief. Toen de verdachte [het slachtoffer] die dag zag lopen, heeft hij vervolgens zijn besluit haar te doden
zonder aarzelendoorgezet en ten uitvoer gebracht. Het hof merkt verder op dat de wijze waarop de verdachte [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo onmiskenbaar gericht geweest op het om het leven willen brengen van [het slachtoffer], zo onmiskenbaar voorkomt als een ‘executie’ in de woorden van de verdachte zelf, dat dit heeft bijgedragen aan het oordeel dat hij haar met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Tot slot overweegt het hof als volgt.
De gedragingen van de verdachte op 18 december 2018 – waarover hij als bestuurder van de auto de macht had, en daarmee de regie over het cruciale belang op bepaalde tijdstippen bij de school te zijn – dragen bij aan het bewijs dat hij zijn voorgenomen besluit zoals hiervoor uiteengezet aan het uitvoeren was. Dit is anders dan de raadsman heeft gesteld.
Dat de verdachte de uitvoering van zijn besluit afhankelijk heeft gesteld van een daadwerkelijke confrontatie met [het slachtoffer] doet daaraan – hoewel het verschijnen van [het slachtoffer] omstreeks 13:00 uur rondom de school, gegeven de omstandigheden, voor hem niet onverwacht was of kon zijn – niet af. Immers, voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad is niet vereist dat vast komt te staan dat de verdachte vooraf heeft besloten om het slachtoffer op een precies moment en exacte plaats om het leven te brengen.
Wat er ook zij van enig door de verdachte gesteld doel waarvoor hij het vuurwapen heeft aangeschaft, vaststaat dat hij het ter uitvoering van zijn voorgenomen besluit om [het slachtoffer] te doden heeft gebruikt.
7.
Bespreking opgeworpen contra-indicaties
Voorts stelt het hof vast dat – anders dan door de verdachte en de raadsman is gesteld - er in deze geen contra-indicaties zijn voor het aannemen van de voorbedachte raad, dan wel geen indicaties van een gewicht die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof overweegt daarover als volgt.
De verdachte heeft over zijn aanwezigheid ter plaatse rond 13:00 uur verklaard dat hij de twee inzittenden van zijn auto thuis moest afzetten. Wat daar ook van zij, vaststaat dat beiden op het moment dat de verdachte de auto verlaat daar nog in zitten, terwijl de verdachte de adressen waar [getuige 4] verbleef al had aangedaan, en op de route de woning van [getuige 3] nog niet was gepasseerd. Eerder draagt het bij aan het oordeel van het hof dat de verdachte persé rond 13.00 uur dicht bij de school wilde zijn.
De verdachte heeft voorts verklaard over een aantal ‘triggers’ vanaf het moment dat hij [het slachtoffer] zag lopen, waardoor het misging en hij steeds bozer werd, namelijk dat hij oogcontact met [het slachtoffer] kreeg, zij van hem wegrende en dat hij haar wilde stoppen, maar dat ze te snel voor hem was. De verdachte heeft hier desgevraagd geen geloofwaardige nadere invulling aan kunnen geven. Niet blijkt dat de verdachte tijdens de achtervolging van [het slachtoffer] iets heeft gezegd of heeft geroepen om haar tot stoppen te manen, integendeel; de verdachte zelf en een aantal getuigen hebben verklaard dat er niets gezegd is. En overigens is, zoals hiervoor is vastgesteld, de verdachte vanaf het uitstappen enkel bezig geweest met het pakken van zijn vuurwapen, hetgeen eindigt in het doodschieten van [het slachtoffer]. Van enige andere intentie is niet gebleken.
De raadsman heeft bij pleidooi verder nog een aantal contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad naar voren gebracht. Dit zijn, voor zover het aangevoerde ook als zodanig is te classificeren en in het voorgaande nog niet is besproken:
Het was een dag als alle andere en verschillende activiteiten van de verdachte duiden daarop (punt 16, 17 en 18 pleitnota).
Het ‘gehannes’ met het vuurwapen duidt op afwezigheid van een plan. Als de verdachte daadwerkelijk het voornemen had om het slachtoffer om het leven te brengen, dan ligt het voor de hand dat het wapen gebruiksklaar was (punt 26 e.v. pleitnota).
De verdachte heeft het vuurwapen dat hij voorhanden had in de vier à vijf maanden voor 18 december 2018 niet gebruikt (punt 36 pleitnota). Het niet eerder gebruiken van het vuurwapen dat de verdachte al een tijd in zijn bezit had, staat in de weg aan het ‘generieke opzet’, (
het hof begrijpt: de voorbedachte raad) (punt 36 pleitnota).
De verdachte heeft gelet op de korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, namelijk pas vanaf het moment dat hij het wapen in handen had, danwel dat hij de achtervolging had ingezet, geen gelegenheid gehad om na te denken (pagina 16 en 17 pleitnota).
De verdachte was ten tijde van het voorval onder invloed van cannabis en cocaïne (punt 34 pleitnota). Zo is ook door de verdachte verklaard dat hij is gaan schieten omdat hij onder invloed van drugs was.
Het hof zal gelet op het juridisch kader hieronder aangeven welk gewicht aan de gestelde contra-indicaties moet worden toegekend.
Ad a
Aan het gegeven dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen met anderen in de auto heeft rondgereden en ogenschijnlijk ‘normale’ activiteiten heeft ondernomen, zoals het langs een sportwinkel rijden zodat zijn vriend een trainingspak kon kopen, het brengen van zijn auto naar de carwash en het eten van een broodje in een theehuis, gaat het hof voorbij. Immers, de verdachte was reeds voor 18 december 2018 voorbereid op een door hem nagestreefde ‘confrontatie’ met [het slachtoffer], maar hij kon niet zeker weten dat die die dag zou plaatsvinden.
Als de verdachte als te doen gebruikelijk de hond wilde gaan uitlaten en dat ruim een half uur voor het gebeuren telefonisch aan zijn vader had laten weten, terwijl die niets bijzonders aan zijn zoon merkte, dan past dat ook in die lijn. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van [getuige 4] en diens vriend [getuige 3] in zijn auto.
Verder heeft de verdachte, niettegenstaande de afgehandelde ‘normale’ zaken, de tijd dat hij dicht in de buurt van de school wilde zijn – te weten 11:00 uur (kleine pauze) en 13:00 uur (grote pauze) – scherp in de gaten gehouden, zo blijkt uit de gebeurtenissen op die dag. Hij bracht zichzelf zo – zo is de overtuiging van het hof – in de positie dat een ontmoeting met [het slachtoffer] tot de mogelijkheden zou behoren, maar wist tot het laatste moment niet zeker of dat ook zou gebeuren.
Daarbij merkt het hof op dat de combinatie van reguliere bezigheden voorafgaand aan de gewelddadige uitbarsting omstreeks 13:00 uur die dag past bij de, in de door de hierna genoemde psychiater en psycholoog opgemaakte onderzoeksrapporten, gediagnostiseerde ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken alsmede psychopathie bij de verdachte. Verder wordt daarin beschreven dat de verdachte – onder meer - een prikkelzoekende en risicovolle levensstijl heeft terwijl bij hem spanning of angst nauwelijks wordt waargenomen.
Al met al wegen deze als contra-indicaties aangevoerde omstandigheden niet zwaar, nu deze de lijn, dat hij niet zeker kon weten dat hij [het slachtoffer] die dag zou tegenkomen, miskennen.
Ad b
Datgene wat de raadsman benoemt als ‘gehannes’ met het vuurwapen is niet te beschouwen als een contra-indicatie. Immers, de verdachte had zijn vuurwapen gebruiksklaar reeds in zijn broeksband zitten. Dat het wapen door het rennen van zijn plaats raakte, waardoor hij moeite had zijn grip erop vast te houden, doet daaraan niet af.
Ad c
Als het hof de verklaring van de verdachte volgt, beschikte hij sinds (ongeveer) september 2018 over het bewuste vuurwapen. De verdachte heeft weliswaar gesteld dat hij [het slachtoffer] meermalen is tegengekomen in de periode voor 18 december 2018, maar het hof stelt vast dat zich hiervoor in het dossier geen concreet aanknopingspunt bevindt anders dan dat hij een keer hoogst waarschijnlijk in de buurt was van de plek waar [het slachtoffer] werkte.
Over de vraag of hij op de momenten dat hij haar naar eigen zeggen tegenkwam bewapend was, heeft de verdachte wisselend verklaard. In zijn eerste verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat hij normaal geen vuurwapen bij zich heeft, dat hij haar gewoon niet moest tegenkomen en dat het goed gaat als hij haar tegenkomt zonder pistool. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij [het slachtoffer] in de periode voor 18 december 2018 zo’n zes keer was tegengekomen. Hij heeft tevens verklaard dat hij (in het algemeen, zo begrijpt het hof) het vuurwapen misschien twee keer buitenshuis bij zich heeft gehad, terwijl hij later ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij “24/7” een vuurwapen droeg. Het blijft dus volstrekt onduidelijk of de verdachte [het slachtoffer] wel eerder is tegengekomen, en zo ja, of hij op dat moment (telkens) een vuurwapen op zak had. Voor zover de raadsman aldus heeft willen aanvoeren dat de verdachte indien hij van plan was geweest [het slachtoffer] van het leven te willen beroven hij dit wel eerder had gedaan, overweegt het hof dat – wat daar ook van zij - de daaraan ten grondslag gelegde stellingen niet aannemelijk zijn geworden.
Ad d
De raadsman heeft hierbij gewezen op de uiterlijke verschijningsvorm. Op het beeldmateriaal is te zien dat de auto van de verdachte net voor de confrontatie met [het slachtoffer], (linksaf) tegen het verkeer in de [straat C] inrijdt en niet rechtdoor en zich daarmee van de achteruitgang van de school verwijdert, aldus de raadsman.
Het hof is echter, zoals hiervoor reeds uiteengezet, van oordeel dat deze beelden juist steun geven aan het door de verdachte “zoekend rondrijden”. Het linksaf slaan, tegen het verkeer in, was het begin van het tweede rondje dat de verdachte in de buurt van de school reed en hem in staat stelde om [het slachtoffer] tegen te komen, hetgeen ook gebeurd is. Dat dat aan de achterzijde van de school gebeurde is een bijkomstigheid die het hof niet beschouwt als een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad, zoals hiervoor uiteen gezet.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat de verdachte het besluit [het slachtoffer] van het leven te beroven al vóórdat hij op 18 december 2018 zijn woning verliet genomen had. Hetgeen de raadsman heeft gesteld over de uiterlijke verschijningsvorm van de uitvoering legt geen gewicht in de schaal ter zake de voorbedachte raad.
Ad e
Het hof gaat hieraan voorbij reeds omdat uit de rapporten van de psychiater en psycholoog in deze zaak volgt dat van cannabisgebruik geen drempelverlagend effect beschreven is ten aanzien van agressie en in die zin geen bekend effect daarvan is, zodat de verdachte door cannabisgebruik, niet verhoogd agressief zal zijn geweest. Van het gebruik van cocaïne kan worden verondersteld dat het de in aanleg al gestoorde agressieregulatie bij de verdachte verder heeft doen afnemen. De lichte stoornis in cocaïnegebruik heeft naar de mening van onderzoekers echter niet doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Ook hierin ziet het hof geen indicatie van enig gewicht die in die weg staat aan het aannemen van voorbedachte raad.
8.
Conclusie
Op grond van al het vorenstaande is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof is dan ook – anders dan de rechtbank - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks18 december 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade
een persoon genaamd[het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere
, althans eenkogel
(s
)afgevuurd op
/inhet lichaam en
/ofhet hoofd van [het slachtoffer], ten gevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden;
3.
hij op
of omstreeks18 december 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7,65mm Browning met bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om zijn [wijkagent] van het [politiebureau] als getuige te horen, nu hij kan verklaren over de dreigingen in verdachtes richting van kwaadwillende lieden, hetgeen voor de verdachte reden vormde om een vuurwapen aan te schaffen.
Het hof wijst dat verzoek af, nu het hof, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, de noodzaak tot het horen van deze getuige niet is gebleken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: