ECLI:NL:GHDHA:2021:1097

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
200.283.830/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid bij notariële boedelbeschrijving in erfkwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er een notariële boedelbeschrijving moet worden gemaakt in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater. De broer, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kantonrechter die het verzoek om een boedelbeschrijving had afgewezen. Het hof oordeelde dat de omvang en samenstelling van de boedel bij alle betrokkenen bekend was, waardoor een notariële boedelbeschrijving niet noodzakelijk was. De broer werd veroordeeld in de proceskosten, omdat het hof oordeelde dat het hoger beroep nodeloos was ingesteld. De zaak betreft de nalatenschap van de erflater, die bij testament zijn broer als enige erfgenaam had benoemd, en de zuster die een legitieme portie had gelegateerd. Het hof concludeerde dat de broer zijn recht en belang met betrekking tot een notariële boedelbeschrijving niet aannemelijk had gemaakt, en bekrachtigde de bestreden beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 mei 2021
Zaaknummer : 200.283.830/01
Zaaknummer rechtbank : 8277434 VZ VERZ 20-818
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de broer,
advocaat mr. E.M. Richel te Schiedam
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de zuster,
advocaat mr. L.C. Baars te Schiedam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De broer is op 21 september 2020 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 juni 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, hierna: de bestreden beschikking.
De zuster heeft op 9 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de broer:
  • op 4 november 2020 een brief van 2 november 2020 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 1 december 2020 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met producties.
De zaak is op 19 maart 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de broer, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de zuster, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de broer heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de broer om op grond van artikel 672 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een boedelbeschrijving te bevelen door een bij dat bevel aan te wijzen notaris afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Op [datum van overlijden] 2017 is te [plaats] overleden [naam erflater] , geboren op [geboortedatum] 1929 te [geboorteplaats] (hierna: erflater). Erflater is de vader van partijen.
Erflater heeft - voor zover van belang - bij testament, verleden op 23 september 2016, i) al zijn voorgaande uiterste wilsbeschikkingen herroepen, ii) een bedrag in contanten ter grootte van haar legitieme portie gelegateerd aan de zuster (zonder rente), iii) de broer onder de verplichting tot uitkering van dit legaat benoemd tot zijn enige erfgenaam, en iv) de broer benoemd tot executeur.
De moeder van partijen, [naam moeder] , is vooroverleden op [datum van overlijden] 2016 te [plaats] .
De moeder van partijen heeft - voor zover van belang - bij testament, verleden op 30 maart 1999, al haar eerder gemaakt uiterste wilsbeschikkingen herroepen en tot haar enige en algehele erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, benoemd erflater en de broer en zuster. Voorts heeft zij een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 BW (oud) in haar testament opgenomen. In het testament is bepaald dat de vorderingen die de broer en de zuster krachtens het in het testament bepaalde ten laste van erflater verkrijgen, eerst opeisbaar zijn bij zijn overlijden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is of in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater op de voet van artikel 672 Rv een boedelbeschrijving dient te worden bevolen, op te maken door een bij dat bevel aan te wijzen notaris, met benoeming van een schatter die de waarde van de ouderlijke woning van partijen per de in acht te nemen peildata dient vast te stellen.
2. De broer verzoekt het hof om bij beschikking, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te vernietigen de bestreden beschikking;
  • opnieuw rechtdoende het verzoek van de broer alsnog toe te wijzen en tevens een schatter te benoemen voor de taxatie van de ouderlijke woning.
Kosten rechtens.
3. De zuster verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de broer te verwerpen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Ontvankelijkheid
4. Tegen een bevel tot een boedelbeschrijving voor een bij dat bevel aan te wijzen notaris als bedoeld in artikel 672 Rv is op grond van lid 1 laatste volzin van voormeld artikel geen hogere voorziening toegelaten. Tegen de weigering tot het geven van een dergelijk bevel - zoals in de onderhavige zaak - is hoger beroep wel mogelijk, zodat de broer ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Wijziging van het verzoek
5. Het hof stelt voorop dat de broer zijn verzoek in hoger beroep heeft vermeerderd in die zin dat hij thans tevens verzoekt een schatter te benoemen om de waarde van de ouderlijke woning te bepalen. Onder aanvulling van de gronden begrijpt het hof dat de broer hiermee een beroep doet op artikel 679 Rv, aangezien het de taxatie van een onroerend goed betreft. Nu de zuster geen bezwaar heeft gemaakt tegen voormelde wijziging zal het hof uitgaan het gewijzigde verzoek van de broer.
Standpunten van partijen
6. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het voornaamste punt dat partijen verdeeld houdt de waarde van de ouderlijke woning is. Nu de waarde van die woning onlangs door de makelaar is vastgesteld, kan er naar het oordeel van de kantonrechter een definitieve boedelbeschrijving worden opgemaakt. Daarvoor is het aanwijzen van een notaris niet nodig. Voor het geval partijen niet tot een vergelijk mochten kunnen komen, heeft de kantonrechter hen in overweging gegeven bij de rechtbank een verzoekschrift in te dienen tot het benoemen van een vereffenaar.
7. De broer kan zich niet in vinden in het oordeel van de kantonrechter. Volgens de broer kunnen partijen onderling niet tot overeenstemming komen en is dat tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg al duidelijk geworden. Zo is de zuster het niet eens met de door hem in zijn hoedanigheid van executeur opgestelde boedelbeschrijving van 2 januari 2018. Evenmin is zij akkoord met de door de broer gestelde waarde van de ouderlijke woning per respectievelijk de sterfdatum van de moeder van partijen en de sterfdatum van erflater. Op zijn beurt is de broer het niet eens met de in opdracht van de zuster door een makelaar opgestelde taxatie van die woning. De broer heeft derhalve belang bij zijn verzoek tot bevel boedelbeschrijving door een notaris. Er dient tevens een schatter (makelaar-taxateur) te worden benoemd die de marktwaarde van de ouderlijke woning ten tijde van het overlijden van de moeder van partijen alsmede ten tijde van het overlijden van erflater vaststelt. Op basis van de gerechtelijk te bevelen boedelbeschrijving zijn de verdeling en bepaling van de omvang van de legitimaire massa en de uitkering van het legaat dan relatief eenvoudig. De benoeming van een vereffenaar is in dat geval niet nodig. De broer wijst er ten slotte op dat de zuster hem op 4 september 2020 heeft gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en in die procedure - naast andere vorderingen betreffende het afwikkelen van de nalatenschap van erflater - eveneens het opstellen van een boedelbeschrijving en de aanstelling van een schatter heeft gevorderd.
8. De zuster verwijst naar het door haar in eerste aanleg gevoerde verweer. Zij voert voorts aan dat op de broer in zijn hoedanigheid van executeur de plicht rust te zorgen voor een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater. Getuige de brief van 2 januari 2018 van de broer aan de zuster heeft de broer in samenspraak met een notariskantoor ook daadwerkelijk een boedelbeschrijving opgemaakt. De broer weigerde echter de vragen die namens de zuster naar aanleiding van die brief werden gesteld, te beantwoorden en is allerlei (klacht)procedures tegen de (advocaten van de) zuster gaan voeren. De zuster is van mening dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat de waarde van de ouderlijke woning het belangrijkste geschilpunt is tussen partijen. Volgens de zuster blijkt voorts uit de overgelegde stukken betreffende de door haar ingestelde procedure bij de rechtbank Rotterdam, dat partijen nagenoeg identieke inventarisaties hebben gemaakt van de nalatenschappen van de moeder van partijen en erflater. Er is dan ook geen enkel belang bij het benoemen van een notaris die een boedelbeschrijving zou moeten opstellen. Het is volgens de zuster nu aan de rechtbank Rotterdam om de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen alsmede de legitimaire portie van het aandeel van de zuster in de nalatenschap van erflater vast te stellen. De benoeming van een schatter is evenmin aan de orde.
Oordeel van het hof
9. Mede bezien zijn toelichting, verstaat het hof de grief van de broer aldus dat deze zich uitsluitend richt op de waardering van de ouderlijke woning. De advocaat van de zuster heeft ter terechtzitting bevestigd dat de zuster de grief eveneens op die wijze heeft opgevat. Ook uit het partijdebat ter terechtzitting is het hof gebleken dat de in aanmerking te nemen waarde van de ouderlijke woning het belangrijkste struikelblok vormt bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. De advocaat van de zuster heeft voorts ter terechtzitting aangegeven dat naar zijn mening een notariële boedelbeschrijving op de voet van artikel 672 Rv niet noodzakelijk is ter bepaling van de waarde van de ouderlijke woning.
10. Het hof stelt voorop dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot het geven van een bevel tot een boedelbeschrijving door een bij dat bevel aan te wijzen notaris als bedoeld in artikel 672 Rv.
11. Nu ook in hoger beroep het voornaamste geschilpunt tussen partijen de in aanmerking te nemen waarde van de ouderlijke woning blijkt te zijn, acht het hof een bevel tot een boedelbeschrijving door een bij dat bevel aan te wijzen notaris niet geëigend om tot een beëindiging van dat geschilpunt te komen. Immers, zoals uit de standpunten van partijen en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, zijn de tot de boedel behorende goederen en schulden bij partijen in hoofdlijnen bekend. Bovendien ligt de zaak reeds in volle omvang voor aan de rechtbank Rotterdam. Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet het hof niet in wat een notariële boedelbeschrijving zou toevoegen aan de oplossing van het voornaamste geschilpunt tussen partijen, te weten de waarde van de ouderlijke woning.
12. Het hof komt tot de conclusie dat de broer zijn recht en belang met betrekking tot een bevel tot een boedelbeschrijving door een bij dat bevel aan te wijzen notaris niet - ook niet summierlijk - aannemelijk heeft gemaakt. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
Proceskosten
13. Hoewel het in zaken van deze aard gebruikelijk is de proceskosten tussen partijen te compenseren, ziet het hof in het onderhavige geval aanleiding de broer, conform het verzoek van de zuster, te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, nu naar het oordeel van het hof dit hoger beroep nodeloos is ingesteld.
14. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de broer in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 2.566,-gespecificeerd als volgt:
€ 338,- griffierecht
€ 2.228,- kosten advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter terechtzitting van 19 mei 2021.