Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22 juni 2021
Stichting Viruswaarheid.nl,
[appellant sub 2] ,
[appellante sub 3] ,
[appellant sub 4] ,
de Staat der Nederlanden (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
Het verloop van het proces
- het dossier van de procedure voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag en het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 5 maart 2021, hierna: het (bestreden) vonnis;
- de appeldagvaarding tevens houdende memorie van grieven van 6 april 2021 van de Stichting, met de producties 0 tot en met 34;
- de memorie van antwoord van 11 mei 2021 van de Staat, met de producties (doorgeteld vanaf de producties bij conclusie van antwoord eerste aanleg) 22 tot en met 40;
- de akte overlegging producties van de Stichting, ingekomen bij het hof op 20 mei 2021, met de producties 35 tot en met 50;
- de e-mail van 20 mei 2021 van mr. Van der Weijst, met in de bijlage het transcript van de zitting in eerste aanleg.
De zaak in het kort
Vaststaande feiten
CoronaVirusDisease-19 (hierna: Covid-19). Op 30 januari 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitbraak van het coronavirus aangemerkt als een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang. Op 27 februari 2020 werd in Nederland de eerste patiënt met COVID-19 vastgesteld. De Staat heeft in de loop van de tijd en afhankelijk van het verloop van de verspreiding van het coronavirus in (vooral) Nederland, verschillende maatregelen getroffen, soms in wisselende combinaties.
European Medicine Agency(EMA). Het registratiedossier met daarin de resultaten van klinische proeven die op het product zijn uitgevoerd wordt vervolgens beoordeeld door het
Committee for Medicinal Products for Human Use(CHMP). Het CHMP brengt na beoordeling advies uit aan de Europese Commissie, die daarop een bindend besluit neemt.
rolling review’. Daarbij beoordeelt het CHMP de gegevens zodra die beschikbaar komen uit lopende onderzoeken en dus voordat een formele aanvraag wordt ingediend.
rolling review- gemeten op het moment van de mondelinge behandeling van deze zaak in hoger beroep - vier preventieve middelen tegen COVID-19 onder voorwaarden goedgekeurd en tijdelijk toegelaten op de markt. Dat zijn achtereenvolgens “Coronavaccin BioNTech/Pfizer” (hierna: Pfizer), “COVID-19 Vaccin Moderna” (hierna: Moderna), “COVID-19 Vaccin AstraZeneca” (hierna: AstraZeneca) en “COVID-19 Vaccin Janssen” (hierna: Janssen). Voor enkele andere gekandideerde preventieve middelen, zoals Curevac en Spoetnik-V, is het CHMP wel al met een
rolling reviewgestart, maar is van voorwaardelijke (tijdelijke) toelating nog geen sprake.
De vorderingen en wat daarover in het bestreden vonnis is beslist
nudgingvan de Nederlandse burger onmiddellijk te staken en gestaakt te houden om zich te (doen) vaccineren met een geneesmiddel dat in het kader van de SARS-Cov-2-virus bestrijding voorwaardelijk en tijdelijk op de markt is toegelaten, en
button‘rijksoverheid.nl/corona/risico’s’ toe te voegen aan de homepage van de site
www.rijksoverheid.nlwaarop informatie wordt verstrekt over (a) de actuele stand van het aantal personen met een corona-ziektebeeld dat in ziekenhuizen in Nederland is opgenomen en daarbij onderscheid te maken naar ziekenhuisopnamen op gewone zorgafdelingen, alsook van opnamen op intensieve zorgafdelingen (ic-opnamen), (b) de opgetreden bijwerkingen van de diverse vaccins bij personen die daarmee geïnjecteerd zijn, (c) de per dag geactualiseerde gegevens bedoeld onder (a) en (b), (d) de gegevens die een burger in staat stellen een voldoende afgewogen keuze te kunnen maken bij diens beslissing om, aldus geïnformeerd, voor of tegen vaccinatie en/of een bepaald vaccin te kiezen, (e) een in het leven geroepen risicobeoordelingssysteem met actuele data en bronvermelding,
Het hoger beroep
grieven 3 en 7zijn gericht tegen het feitenoverzicht van de voorzieningenrechter. Volgens de Stichting is dat overzicht onvolledig en heeft de voorzieningenrechter daarin voorts ten onrechte overwogen dat de WHO de uitbraak van het coronavirus als pandemie heeft bestempeld. Het hof merkt daarover op dat de rechtbank en het hof niet verplicht zijn de feiten uitvoerig weer te geven, maar zich daarbij mogen beperken tot die feiten die zij van belang achten voor hun oordeel. Voor zover mogelijk heeft het hof in dit arrest bij de vaststaande feiten met de bezwaren van de Stichting overigens ook rekening gehouden. Deze grieven kunnen verder onbesproken blijven omdat zij niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden.
achtste en (deels) tiende griefkomt de Stichting op tegen hetgeen de voorzieningenrechter over het gebruik van de term ‘vaccin’ heeft overwogen. De Stichting voert aan dat geen van de inmiddels tegen COVID-19 ontwikkelde, voorlopig toegelaten preventieve middelen (delen van) micro-organismen in afgezwakte werking bevat, zoals dat volgens de door haar gehanteerde definitie van ‘vaccin’ het geval moet zijn. Zij stelt dat de tegen COVID-19 te injecteren stof mRNA (messenger RNA) bevat, waarmee een synthetisch, onnatuurlijk gen in onze cellen wordt binnen gevoerd. De mRNA-stof bestaat uit genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) en volgens de Stichting is daarom in feite sprake van gentherapie. Volgens de Stichting is de term ‘vaccin’ misleidend, omdat daarmee ten onrechte de veiligheid wordt gesuggereerd die het publiek kent van wel betrouwbare standaard injecties als het DKTP-vaccin. Daarom is het in haar optiek zuiverder om te spreken van een ‘mRNA-injectie’ of ‘pseudo-vaccin’, nu de burger daarmee eerder wordt geattendeerd op het experimentele karakter ervan. Vele - gereputeerde - artsen en internationaal vermaarde deskundigen spreken volgens de Stichting over gentechnologie, experimentele technologie en medische experimenten op en met mensen en de Stichting betwist dan ook dat de EMA en de Gezondheidsraad de term ‘vaccin’ in de juiste betekenis gebruiken. De Stichting verwijst verder naar de EU-Verordening 2020/1043 van 15 juli 2020, die gaat over het onderzoek naar middelen voor de behandeling of de voorkoming van COVID-19. Zij wijst erop dat in de Verordening als uitgangspunt is opgenomen dat die middelen geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan en zij stelt dat in die Verordening daarom niet over ‘vaccin’, maar over ‘
medicinal product’wordt gesproken. Het gebruik van de term ‘vaccin’ komt volgens haar in strijd met Unierechtelijke bepalingen en is ook daarom onrechtmatig. Subsidiair verzoekt de Stichting het hof om het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) prejudiciële vragen voor te leggen met als strekking of het een Lidstaat is toegestaan om het begrip ‘vaccin’ te gebruiken voor een middel dat niet aan de definitie van een vaccin beantwoordt.
en vaccins”tegen COVID-19 in ontwikkeling zijn en dat sommige “
vaccins”verzwakte virussen of levende vectoren bevatten en daarom onder de definitie van een ggo kunnen vallen
.In de préambule sub 14 wordt voorts overwogen dat de EMA en het netwerk van bevoegde instanties een reeks maatregelen op Unieniveau heeft genomen om de ontwikkeling, en de verlening van vergunningen voor het in de handel brengen van behandelingen “
en vaccins”te vergemakkelijken, te ondersteunen en te versnellen. Voor het stellen van prejudiciële vragen daarover ziet het hof dan ook geen aanleiding, nog daargelaten dat dit zich slecht verdraagt met het spoedeisend karakter van een kort geding.
twaalfde, dertiende en (deels) tiende griefhuldigt de Stichting het standpunt dat elk ‘vaccin’ zich nog in de testfase bevindt en dat daarmee, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, per definitie sprake is van een medisch experiment. De Stichting vindt dat in een medische disclaimer een waarschuwing zou moeten worden opgenomen voor de burger wanneer hij de keuze moet maken voor de al dan niet toediening van een dergelijk experimenteel mRNA-ggo of surrogaat coronavaccin. Wat de voorzieningenrechter overweegt over het aantal mensen waarop de middelen zijn getest klopt niet volgens de Stichting, omdat ongeveer de helft van hen zich in de placebogroep bevond.
rolling reviewvan (het CHMP van) de EMA onder voorwaarden zijn goedgekeurd. Deze middelen hebben alle onderzoeksfases doorlopen. De middelen worden eerst getest in het laboratorium. Daarna volgt een klinische studiefase. In de klinische fases 1 en 2 worden de kandidaat vaccins getest op kleine groepen mensen. In fase 3 worden de kandidaat geneesmiddelen op grootschalige wijze getest op hun veiligheid en werkzaamheid. Elk van de inmiddels in Nederland op de markt gebrachte vaccins is getest in een groep van ten minste 24.000 mensen, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen. Dat ongeveer de helft van hen zich in de placebogroep bevond kan er niet aan afdoen dat de testgroep in haar totaliteit uit (ten minste) 24.000 personen bestond. De omstandigheid dat (het CHMP van) de EMA de in Nederland op de markt gebrachte middelen onder voorwaarden heeft goedgekeurd betekent dan ook dat de EMA op grond van de doorlopen onderzoeksfases bewezen acht dat deze middelen werken en veilig zijn. De onderzoeken die nog plaatsvinden zien alleen op bijkomende kwesties, zoals de vraag hoe lang een coronavaccin bescherming biedt of de vraag naar de effecten van een eventuele tweede prik bij het Janssen-vaccin. De in Nederland op de markt gebrachte middelen hebben de testfase dus al achter de rug en van een medisch experiment kan bij die middelen dan ook niet (meer) worden gesproken. Reeds daarom bestaat geen aanleiding om de Staat te gebieden woorden van die strekking in een medische disclaimer of enige andere publicatie op te nemen, zoals de Stichting heeft gevorderd. Van onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens op dit punt is het hof niet gebleken. Met de voorzieningenrechter is het hof dan ook van oordeel dat de op deze onderdelen gevorderde rectificatie niet toewijsbaar is.
grieven 1, 2, 9, 11, 15, 19 en 20stelt de Stichting de vaccinatiecampagne van de Staat aan de kaak. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis overwogen dat de Staat een grote vrijheid heeft om zijn beleid zo in te richten dat het doel van het realiseren van een bepaalde vaccinatiegraad wordt behaald en dat het feit dat de Staat het belang van vaccinatie en de positieve kanten daarvan in zijn campagne benadrukt in het licht van die doelstelling niet ongeoorloofd is. De Stichting meent dat de Staat met de in de campagne gebruikte bewoordingen barrières opwerpt die het ontsluiten en duiden van relevante informatie voor veel mensen bemoeilijken. Volgens de Stichting heeft de voorzieningenrechter voorts verzuimd om in zijn overwegingen te betrekken dat de Staat de burger niet juist en niet volledig informeert en dat de Staat zich zo schuldig maakt aan een schending van het leerstuk van
informed consent. Daarmee schendt de Staat de wet, waaronder de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), het (EU-) recht, het Verdrag van Oviedo en de Verklaring van Helsinki, aldus de Stichting, die (eerst) ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep het Verdrag van Aarhus nog aan dit rijtje heeft toegevoegd. Zij meent voorts dat geen sprake is van het benadrukken van de positieve kanten van vaccinatie, maar van “drang en/of dwang” doordat de Staat het vaccineren koppelt aan vrijheid. Dit terwijl vaccinatie geen vrijheid meebrengt, want ook voor gevaccineerden gelden nog steeds beperkende maatregelen als het mondkapjesgebod en de 1½ meter afstandsregel. De Staat maakt zich daardoor tevens schuldig aan
nudging, aldus de Stichting.
informed consentis naar voorlopig oordeel van het hof dus niet aan de orde en schending op dat punt van de WGBO, het (EU-) recht, het Verdrag van Oviedo en de Verklaring van Helsinki, wat van de toepasselijkheid ervan ook zij, daarom evenmin.
informed consentvoorshands overigens niet aan de orde, dus dat geldt dan ook voor zover die informatieverplichting zou voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus.
plichtgeen sprake is en de Staat de vrije, eigen keuze van burgers om zich al dan niet te laten vaccineren steeds voorop stelt. Wel maakt de Staat in zijn vaccinatiecampagne gebruik van (gevraagde en ongevraagde) advisering en van overredingstechnieken om de keuze van burgers om zich al dan niet te laten vaccineren in positieve zin te beïnvloeden. Naar voorlopig oordeel van het hof is de inzet van deze vormen van beleidsinterventie niet onrechtmatig te noemen. Niet is gebleken dat deze beïnvloeding gepaard gaat met een daadwerkelijke beperking van de burger in zijn keuze- en beslissingsvrijheid. Hij is immers nog steeds vrij om zijn eigen afwegingen te maken, over het nut en de noodzaak van vaccinatie zijn eigen mening te vormen en ervoor te kiezen zich niet te laten vaccineren. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zelfs bij een door de overheid ingestelde vaccinatie
plichttot het oordeel kan komen dat van een schending van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht tot bescherming van de persoonlijke, lichamelijke integriteit geen sprake is vanwege de in het tweede lid van dat artikel genoemde, door de Staat te bewaken en te beschermen nationale volksgezondheid (ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113).
grieven 4 en 14heeft de voorzieningenrechter ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken dat de Staat al bezig is met de
nudgingvoor een vaccinatiepaspoort. Mensen worden op die manier verleid tot het halen van een prik, zodat ze onbezorgd op vakantie kunnen, gemakkelijker kunnen deelnemen aan sportieve activiteiten of het verenigingsleven of een festival, een museum of een restaurant kunnen bezoeken. Dat maakt niet alleen dat van een geheel vrije keuze dan geen sprake meer is, maar ook dat private partijen onderscheid zullen gaan maken al naar gelang iemand al dan niet is gevaccineerd. De voorzieningenrechter miskent daarmee de actieve rol die de Staat heeft bij het voorkomen en tegengaan van discriminatie, aldus de Stichting.
zestiende griefhuldigt de Stichting het standpunt dat de Staat onrechtmatig handelt door de burger voortdurend besmettingscijfers voor te houden. Daarmee wordt de burger volgens de Stichting onnodig angst aangejaagd. Zij bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat met de cijfers van het aantal besmettingen een relevant beeld van de epidemiologische situatie wordt gegeven.
zeventiende griefbeklaagt de Stichting zich over de ontbrekende keuzevrijheid voor de burger om te kiezen voor een bepaald vaccin. Zij voert aan dat de Staat de keuze voor een vaccin niet op basis van enkel leeftijd verantwoord kan maken. Zij stelt dat bij de keuze voor een bepaald middel geen arts betrokken is en meent dat de Staat bij die keuze onvoldoende rekening houdt met etniciteit, lichamelijke en/of medische predispositie.
vijfde en achttiende grief, waarin de Stichting zich erover beklaagt dat de Staat tijdens de zitting in eerste aanleg buiten de conclusie van antwoord om een verrassingsverweer heeft gevoerd, respectievelijk dat van de zitting in eerste aanleg geen proces-verbaal is opgemaakt, heeft de Stichting geen belang meer. Het is inherent aan het spoedkarakter van een kort geding dat de standpunten over en weer niet eerder dan pas tijdens de mondelinge behandeling ter zitting in hun volle omvang aan de orde (kunnen) worden gesteld. In het procesdossier bevindt zich inmiddels een transcript van wat op die zitting is besproken, zodat het verhandelde tijdens die zitting alsnog voldoende bekend is en de Stichting zich in dit hoger beroep daarop zo nodig kan en heeft kunnen beroepen.
grieven 6, 21 en 22, waarin de Stichting aanvoert dat de voorzieningenrechter (de werking van) de artikelen 19, 23, 24 en 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft miskend en ten onrechte is overgegaan tot afwijzing van de vorderingen, vinden in het voorgaande hun weerlegging en kunnen overigens niet leiden tot toewijzing van (een van) de vorderingen. De omstandigheid dat de Staat zich op ‘zijn eigen stukken’ beroept, zoals stukken van de minister aan de Tweede Kamer, van de Gezondheidsraad of van het RIVM, maakt niet dat de Staat daarmee onrechtmatig handelt. De Gezondheidsraad is een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan en telt circa honderd benoemde leden. Elk lid wordt gevraagd op persoonlijke titel en vanwege zijn of haar bijzondere deskundigheid op het gebied van de volksgezondheid. Het RIVM bestaat uit dertien specialistische kenniscentra, waaronder het Centrum Infectieziektebestrijding. Ook voor het RIVM vormt wetenschappelijk onderzoek het fundament van zijn taken. De door de Staat in deze zaak gebruikte stukken zijn te raadplegen via openbare bronnen of openbaar toegankelijk gemaakte websites. Het staat de Stichting vrij om de juistheid van de informatie uit die bronnen of in die stukken te bestrijden, of de daarin neergelegde uitgangspunten in twijfel te trekken, maar die enkele omstandigheid brengt nog niet mee dat de Staat op zijn beurt niet ervoor zou mogen kiezen om in het kader van zijn vaccinatiestrategie af te gaan op de adviezen van degenen die bij de Gezondheidsraad of het RIVM op het gebied van de volksgezondheid een specifieke en daarvoor relevante deskundigheid bezitten.