In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen ING Bank N.V. De zaak betreft een borgtochtovereenkomst waarbij [appellant] stelt dat hem door een medewerker van ING is medegedeeld dat er geen negatieve financiële gevolgen uit deze overeenkomst voortvloeien. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 19 mei 2020 [appellant] toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de bewijslevering zijn twee getuigen en [appellant] zelf gehoord. De getuigenverklaringen hebben echter niet geleid tot de bevestiging van de stellingen van [appellant]. De getuige [naam relatiemanager ING] kon zich niets herinneren van de zaak en de getuige [naam bouwvakker] was niet aanwezig bij de ondertekening van de borgtochtovereenkomst en kon derhalve geen relevante informatie verstrekken. Het hof concludeert dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende zijn om de verklaring van [appellant] te ondersteunen. Hierdoor is [appellant] niet geslaagd in de bewijslevering die hem was opgedragen. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de rechtbank Den Haag en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van ING zijn begroot op € 1.952,-- aan verschotten en € 14.751,-- aan salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 15 juni 2021.