ECLI:NL:GHDHA:2021:104

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
2200210019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van belaging en vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1959, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder belaging en vernieling. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een gebiedsverbod van 3 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De verdachte had zich gedurende anderhalf jaar schuldig gemaakt aan belaging van haar uit huis geplaatste zoon, door hem te volgen, te filmen en contact met hem te zoeken, ondanks een gedragsaanwijzing die haar dit verbood. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer vormden. De verdachte heeft ook goederen van de pleegouders van haar zoon beschadigd.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden bevestigd, maar het hof vernietigde dit vonnis en deed opnieuw recht. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 1 maand op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast werd een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt zich in de volledige deelgemeente Hoogvliet Rotterdam op te houden voor de duur van 4 jaar, met vervangende hechtenis voor het geval deze maatregel niet wordt nageleefd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002100-19
Parketnummer: 10-244392-18
Datum uitspraak: 26 januari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] te (Turkije) op [geboortedatum] 1959,
brp-adres: [woonadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van - kort gezegd - een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan diagnostiek en behandeling bij FPK Fivoor - als bijzondere voorwaarden. Tevens is aan verdachte als vrijheidsbeperkende maatregel, een gebiedsverbod, opgelegd voor de duur van drie jaren, op straffe van
2 weken hechtenis per overtreding, waarbij de politierechter heeft bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Tot slot is de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bevolen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 30 november 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever],
door, meermalen
-bij/aan de woning van die [aangever] te verschijnen en hierbij onder meer
*foto('s) van de woning te maken en/of
*(proberen) de tuin en/of woning te betreden en/of
* bij de buren aan te bellen en/of de buren aan te spreken en/of
*een raam van de woning en/of een tuindeur en/of een schutting te vernielen en/of
* een trap te klimmen om in de woning te kijken en/of *een of meer brief/brieven in de brievenbus te stoppen bij de woning en/of woning(en) van buren en/of
*door de brievenbus te schreeuwen en/of
en/of
-meermalen (al dan niet met een pruik en/of vermomd) bij de school en/of op het schoolplein van de school van die [aangever] te verschijnen en hierbij onder meer *die [aangever] (proberen) aan te spreken en/of te filmen
*medescholieren aan te spreken over die [aangever] en/of
*flyers over die [aangever] aan personen uit te delen
en/of
meermalen een of meer bericht(en) en/of film(s) over/van die [aangever] en/of het huisadres van die [aangever] op internet te zetten, dan wel op het internet te laten staan (terwijl die [aangever] duidelijk heeft aangegeven dat hij dat niet wil).
met het oogmerk die [aangever], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
zij op of omstreeks 24 mei 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een afdichting (bestaande uit een of meerdere houten planken) voor een raam en /of een of meerdere van die houten planken, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever 2] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
zij op of omstreeks 30 mei 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 24 mei 2018 gegeven door de officier van justitie te Rotterdam immers heeft verdachte opzettelijk zich begeven en/of opgehouden op/in de nabijheid van het schoolplein van het [naam college] College, wat gevestigd is aan het [adres college];
4.
zij op of omstreeks 6 mei 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam vastgoed] Vastgoed en/of [aangever 2] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat de verdachte – aldus opnieuw rechtdoende - zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair
40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een dadelijk uitvoerbaar te verklaren gebiedsverbod voor de volledige deelgemeente Hoogvliet Rotterdam voor de duur van
3 jaren, op straffe van 2 weken hechtenis per overtreding.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Opzet feit 1
Namens de verdachte is bepleit dat zij moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu de verdachte geen opzet had op het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [aangever]. Verdachte bekent dat zij [aangever] heeft opgezocht bij de woning van zijn pleegouders en bij zijn school, maar dat zij hem enkel en alleen wilde zien omdat zij vreesde voor zijn welzijn.
Het hof stelt voorop dat met betrekking tot het opzet wordt uitgegaan van ‘kleurloos opzet’. De verdachte hoeft derhalve niet geweten te hebben dat datgene wat zij deed strafbaar was en dat het slachtoffer het feit als onrechtmatig heeft ervaren.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging overweegt het hof dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen moet volgen dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed hiervan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer – naar objectieve maatstaven bezien – van zodanige aard zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [aangever]. Dat is naar het oordeel van het hof het geval. Zo is verdachte meerdere keren gesignaleerd in de nabijheid van de woning van de pleegouders van [aangever], heeft zij daar geprobeerd de woning en de tuin binnen te gaan en heeft zij daartoe een deel van de schutting en een raam vernield en heeft zij door de brievenbus geschreeuwd. Ook is zij naar de school van [aangever] geweest, terwijl zij daar niet mocht komen en heeft zij andere leerlingen aangesproken. Tenslotte heeft zij filmpjes en andere persoonlijke gegevens van [aangever] waaronder zijn adres op internet geplaatst en laten staan. De verdachte heeft [aangever] aldus gedwongen het contact aan te gaan en [aangever] heeft allerlei acties moeten dulden waarvan hij heeft verklaard dat hij deze niet wil. Het hof verwerpt aldus het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in
of omstreeksde periode van 1 mei 2017 tot en met 30 november 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
althans in Nederland,
wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever],
door, meermalen
-bij
/aande woning van die [aangever] te verschijnen en hierbij onder meer
*foto('s) van de woning te maken en
/of
*
(proberen
)de tuin en
/ofwoning te betreden en
/of
* bij de buren aan te bellen en
/ofde buren aan te spreken en
/of
*een raam van de woning
en/of een tuindeuren
/ofeen schutting te vernielen en
/of
* een trap te klimmen om in de woning te kijken en/of *een of meer brief/brieven in de brievenbus te stoppen bij de woning en/of woning(en) van buren en/of
*door de brievenbus te schreeuwen
en/of
en
/of
-meermalen
(al dan niet met een pruik en/of vermomd)bij de school
en/of op het schoolplein van de schoolvan die [aangever]te verschijnen en hierbij onder meer *die [aangever]
(proberen
)aan te spreken
en/of te filmen
*medescholieren aan te spreken over die [aangever]
en/of
*flyers over die[aangever]
aan personen uit te delen
en
/of
meermalen
een of meerbericht
(en
)en
/offilm
(s
) over/van die [aangever]en
/ofhet huisadres van die [aangever] op internet te zetten, dan wel op het internet te laten staan
(terwijl die [aangever] duidelijk heeft aangegeven dat hij dat niet wil
).met het oogmerk die [aangever], te dwingen iets te doen
, niet te doen,ofte dulden
en/of vrees aan te jagen;
2.
zij op
of omstreeks24 mei 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een afdichting (bestaande uit een
of meerderehouten plank
en) voor een raam en
/ofeen
of meerdere van diehouten plank
en, in elk geval enig goed, datdiegeheel
of ten deleaan een ander, te weten aan [aangever 2] toebehoorde
n, heeft
vernield,beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
zij op
of omstreeks30 mei 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 24 mei 2018 gegeven door de officier van justitie te Rotterdam immers heeft verdachte opzettelijk zich begeven en
/ofopgehouden op/in de nabijheid van het schoolplein van het [naam college] College, wat gevestigd is aan het [adres college];
4.
zij op
of omstreeks6 mei 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit,
in elk geval enig goed, datdiegeheel
of ten deleaan een ander, te weten aan [naam vastgoed] Vastgoed en/of [aangever 2] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Verzoek
Namens de verdachte is bepleit dat zij ten tijde van het bewezenverklaarde ontoerekeningsvatbaar was en dat zij mitsdien dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Indien het hof dit niet op grond van het voorhanden zijnde dossier zou aannemen, is verzocht om nadere NIFP-rapportage omtrent de persoon van de verdachte te doen opmaken.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Het hof wil aannemen dat bij de verdachte al geruime tijd sprake is van psychiatrische problematiek, onder meer op basis van de inhoud van de reclasseringsrapportages van 6 februari 2019 en 15 november 2019. Daarin is het navolgende te lezen. Alle zaken die op de justitiële documentatie van de verdachte voorkomen hebben te maken met de uithuis-plaatsing van haar zoon. Het delictgedrag heeft enerzijds te maken met haar woede over de uithuisplaatsing, anderzijds komt het delictgedrag voort uit een angst van betrokkene dat zowel zij als haar zoon in levensgevaar zijn, omdat zij bedreigd zouden worden. Haar handelen wordt ingegeven door deze angst, die zo overheersend is dat zij hierdoor haar zelfbeheersing verliest en grensoverschrijdend gedrag vertoont jegens de aangevers. De bedreigingen beheersen het leven van betrokkene, maar zijn voor anderen dan betrokkene zelf niet objectiveerbaar. Hierdoor zijn er zorgen over haar psychische gesteldheid. De reclassering verwijst in dit verband naar een verslag met betrekking tot een voorgeleidingsconsult van de verdachte door het NIFP op
3 december 2018. Daaruit volgt onder meer dat het lijkt alsof de verdachte lijdt aan een stoornis die gepaard gaat met psychotische verschijnselen en dat er wellicht ook sprake is van een geïsoleerde waan met betrekking tot haar zoon. De rapporteur van het NIFP merkt op dat hij een multidisciplinair onderzoek geïndiceerd acht.
Het hof overweegt dat de verdachte tot op heden echter voormelde problematiek steeds heeft ontkend en stelselmatig heeft geweigerd om mee te werken aan rapportages omtrent haar persoon. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ontoerekeningsvatbaar was. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Het verzoek om het opmaken van nadere rapportage wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe – in het licht van hetgeen hiervoor reeds is overwogen in dit verband – niet is gebleken.
Bij de strafoplegging zal het hof wel rekening houden met de reeds vele jaren bestaande psychische problemen van de verdachte.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar schuldig gemaakt aan belaging, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Zij heeft haar onder toezicht gestelde en uit huis geplaatste minderjarige kind steeds weer lastiggevallen door te blijven proberen met hem in contact te komen. Daarin ging de verdachte heel ver; zo zocht zij hem meerdere keren op zijn school op, is zij veelvuldig bij de woning van zijn pleeggezin geweest. Verder heeft de verdachte filmpjes over haar zoon op internet geplaatst. Zij heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever]. Daarnaast heeft zij zich niet gehouden aan een haar opgelegde gedrags-aanwijzing en heeft zij goederen toebehorend aan de pleegouders van haar zoon beschadigd en vernield.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor feiten die verband houden met de uithuisplaatsing van haar zoon.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof acht in beginsel eveneens de oplegging van een taakstraf passend en geboden, maar gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, is dit in deze zaak niet mogelijk, omdat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten eerder ter zake van een misdrijf tot een taakstraf is veroordeeld.
Gelet voorts op het feit dat aan de verdachte inmiddels een zorgmachtiging is afgegeven, die – zo blijkt uit de in dit verband door de raadsman ter zitting overgelegde brief van de behandelend psychiater – in ieder geval nog loopt tot 29 maart 2021, ziet het hof geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden.
Maatregel ex artikel 38v Sr
Tot slot is het hof van oordeel dat het voornaamste doel van deze strafzaak is te voorkomen dat de verdachte opnieuw contact probeert op te nemen met of af te dwingen van haar zoon [aangever]. Daartoe acht het hof van belang dat uit hetgeen door verdachte ter zitting is verklaard, duidelijk is dat de relatie tussen de verdachte en Bureau Jeugdzorg nog steeds ernstig verstoord is. Het hof acht de kans dat de verdachte [aangever] blijft opzoeken en daarmee ook de kans op nieuwe incidenten, groot.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat zij van de nieuwe gezinsvoogd van [aangever] heeft vernomen dat [aangever] ook nu nog steeds geen contact met de verdachte wenst. Gelet hierop acht het hof de oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vier jaren aangewezen, inhoudende een gebiedsverbod voor de volledige deelgemeente Hoogvliet Rotterdam. Het hof komt tot een langere duur dan gevorderd door de advocaat-generaal, omdat het hof zal bepalen dat de periode gedurende welke de maatregel reeds van kracht is, van deze tijd dient te worden afgetrokken. Het hof verwijst in dit verband naar de Memorie van toelichting (II Kamerstukken 2010/2011 3255 nr.3, onder 6.3). Het hof meent dat de periode die nu dan nog uitstaat, meer waarborgen biedt aan [aangever] om geen contact met verdachte te hoeven hebben als hij dat niet wenst.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon, wordt bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, waarbij het hof zal bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 63, 184a, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde
voor de duur van 4 (vier) jarenzich niet zal ophouden in het navolgende gebied:
de volledige deelgemeente Hoogvliet Rotterdam,
met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, te weten de periode van 10 mei 2019 tot 26 januari 2021.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. C.M. Derijks en mr. Y.C. Bours, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2021.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.