ECLI:NL:GHDHA:2021:1039

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
BK-20/00781 tot en met BK-20/00783
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken volmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 november 2020. De belanghebbende, vertegenwoordigd door E.H. van der Stelt, had hoger beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014, alsook tegen de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende tegen deze aanslagen afgewezen, waarna belanghebbende beroep had ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

Bij het indienen van het hoger beroep heeft de griffier van het Hof belanghebbende erop gewezen dat een op naam van de gemachtigde gestelde volmacht ontbrak. Belanghebbende kreeg de gelegenheid om dit verzuim te herstellen, maar heeft hier niet tijdig op gereageerd. Het Hof heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevatte en dat het ontbreken van de volmacht leidde tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2021, waarbij belanghebbende niet ter zitting verscheen.

Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, zonder veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00781 tot en met BK-20/00783

Uitspraak van 20 mei 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: E.H. van der Stelt),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 november 2020, nummers SGR 18/2028, SGR 18/2030 en SGR 18/2031.

Loop van het geding

1.1.1.
Belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.504 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 229 aan belastingrente (beschikking belastingrente) in rekening gebracht.
1.1.2.
Belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 176 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.3.
Belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 7.073. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 11 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013, de aanslag IB/PVV 2014, de aanslag Zvw 2014 en tegen de beschikkingen belastingrente afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 17 december 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Er is een griffierecht van € 131 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De griffier van het Hof heeft bij aangetekende brief van 18 december 2020 belanghebbende meegedeeld dat de gronden van het hogerberoepschrift, een kopie van de door hem bestreden uitspraak van de Rechtbank en een op naam van de gemachtigde gestelde volmacht niet zijn overgelegd. Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld het verzuim uiterlijk op 15 januari 2021 te herstellen en hem gewezen op het feit dat het Hof het door belanghebbende ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk kan verklaren indien hij de verzuimen niet tijdig herstelt.
1.6.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 25 januari 2021 voor een tweede maal aan belanghebbende meegedeeld dat een op naam van de gemachtigde gestelde volmacht niet is overgelegd en verzocht dit verzuim tijdig te herstellen.
1.7.
Belanghebbende heeft het Hof bij aangetekende brief, blijkens de informatie van PostNL verstuurd op vrijdag 2 april 2021 om 16:02 uur, ingekomen bij het Hof op 6 april 2021, verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van de zaken.
1.8.
De griffier van het Hof heeft bij aangetekende brief met dagtekening 6 april 2021 het onder 1.7. door belanghebbende gedane verzoek afgewezen. Voorts heeft de griffier op dezelfde dag tot tweemaal toe tevergeefs telefonisch contact gezocht.
1.9.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaats gehad ter zitting van het Hof van 8 april 2021. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De Inspecteur is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 en de aanslag Zwv 2013 naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid hoger beroep
5.1.1.
Het Hof stelt vast dat de indiener van het pro forma hogerberoepschrift geen door belanghebbende getekende volmacht heeft overgelegd. De indiener is bij aangetekende brief, verzonden aan het door de indiener opgegeven adres op 18 december 2020, op het verzuim gewezen en is bij die brief in de gelegenheid gesteld dit verzuim uiterlijk op 15 januari 2021 te herstellen. De indiener is bij brief, verzonden aan het door de indiener opgegeven adres op 25 januari 2021, voor een tweede maal op het verzuim gewezen en is in de gelegenheid gesteld dit verzuim tijdig te herstellen. Blijkens bij PostNL via ‘Track & Trace’ ingewonnen informatie is de aangetekende brief van 18 december 2020 op 22 december 2020 door de geadresseerde in ontvangst genomen.
5.1.2.
De indiener heeft aan deze uitnodigingen niet binnen de gestelde termijn gevolg gegeven. Nog afgezien van het feit dat het hogerberoepschrift de gronden van het hoger beroep niet bevat, is het hoger beroep door het niet overleggen van een op naam van de indiener gestelde volmacht naar het oordeel van het Hof reeds niet-ontvankelijk.
Slotsom
5.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 20 mei 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.