Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 15 juni 2021
Westland Infra Netbeheer B.V.,
Aannemingsbedrijf [naam B.V.] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
www.
Westlanders.nuvan 11 december 2013 is opgenomen dat vanaf 6 januari 2014 bestratingswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd, onder meer ter hoogte van put H10. Deze werkzaamheden zijn daadwerkelijk uitgevoerd en wel door een andere aannemer dan [naam B.V.] .
grief 1voert Westland Infra aan dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de e-mails van de gemeente Westland aan [naam B.V.] van 19 juni 2009 en 14 juli 2009, aan de “definitieve puttenstaat”, aan de schets van de inspectieput en aan het nieuwsbericht van
Westlanders.nuuit 2013. Uit een “revisietekening” en de instructie die is opgenomen in de e-mail van 14 juli 2009 volgt dat de puttenstaat waarop [naam B.V.] zich heeft beroepen, niet de definitieve puttenstaat kan zijn geweest. De stelling van [naam B.V.] dat zij in 2009 de definitieve bestrating heeft verzorgd is bovendien in strijd met het bericht op de website
westlanders.nuwaaruit volgt dat de definitieve bestrating pas in januari 2014 is aangebracht. Het is niet aannemelijk dat er toen ook aan put H10 is gewerkt. De rechtbank heeft ten onrechte het puttenplan als het definitieve puttenplan aangemerkt en ten onrechte van Westland Infra verlangd dat zij zou verklaren op welke wijze de betonconstructie is gegroeid van 64 centimeter naar 125 centimeter. Volgens Westland Infra is die groei er niet geweest. Wat in 2015 is aangetroffen is hetgeen door [naam B.V.] in 2009 is aangebracht.
grief 2voert Westland Infra aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft aangenomen dat er een “conflicterende situatie” in de zin van de CROW-richtlijn 250 was. De rechtbank had voorts de omkeringsregel moeten toepassen. Met
grief 3vecht Westland Infra de afwijzing van de vordering als zodanig aan.
waaromer in 2015 een andere rioolput is geplaatst. Dat is veeleer iets waarover de gemeente uitsluitsel had kunnen geven. Van Westland Infra had tegenover dit verweer van [naam B.V.] vervolgens verwacht mogen worden haar stellingen dat het niettemin [naam B.V.] was die de bout heeft afgezaagd, nader te onderbouwen.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 september 2019;
- veroordeelt Westland Infra in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [naam B.V.] tot op heden begroot op € 2.020,- aan verschotten en € 4.326,- aan salaris advocaat;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.