ECLI:NL:GHDHA:2021:1026
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Den Haag van 13 november 2020, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder heeft op 5 februari 2021 hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waarbij het hof zich baseert op de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. De moeder voerde aan dat er geen gronden meer aanwezig zijn voor de ondertoezichtstelling, omdat zij en de minderjarige voldoende vrijwillige hulpverlening hebben ontvangen. De raad voor de kinderbescherming daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de kwetsbare opvoedsituatie van de minderjarige en de onmogelijkheid van de moeder om het contact met de man tot stand te brengen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de instabiele opvoedsituatie en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad af. De gecertificeerde instelling wordt aangespoord om snel een vaste jeugdbeschermer aan te stellen en de hulpverlening opnieuw op te pakken.