ECLI:NL:GHDHA:2021:1026

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
200.289.602/01 en 200.289.602/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Den Haag van 13 november 2020, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder heeft op 5 februari 2021 hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waarbij het hof zich baseert op de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. De moeder voerde aan dat er geen gronden meer aanwezig zijn voor de ondertoezichtstelling, omdat zij en de minderjarige voldoende vrijwillige hulpverlening hebben ontvangen. De raad voor de kinderbescherming daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de kwetsbare opvoedsituatie van de minderjarige en de onmogelijkheid van de moeder om het contact met de man tot stand te brengen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de instabiele opvoedsituatie en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad af. De gecertificeerde instelling wordt aangespoord om snel een vaste jeugdbeschermer aan te stellen en de hulpverlening opnieuw op te pakken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.289.602/01 en 200.289.602/02
rekestnummer rechtbank : JE RK 20-2176
zaaknummer rechtbank : C/09/599283
beschikking van de meervoudige kamer van 26 mei 2021
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te: Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
- [naam belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat mr. M.S. Krol te Rotterdam.
Als informant is aangemerkt:
- [naam informant] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 5 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.289.602/01 (hierna ook: de hoofdzaak). Bij dat beroep heeft de moeder tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking gedaan, ingeschreven bij dit hof onder zaaknummer 200.289.602/02.
2.2
De raad heeft het hof per brief van 15 april 2021 laten weten ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 19 april 2021 een journaalbericht van 15 april 2021 met bijlagen;
- op 19 april 2021 een journaalbericht van 16 april 2021 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 april 2021 plaatsgevonden. In die zitting zijn zowel de hoofdzaak als het incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de man.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren:
[naam minderjarige] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
3.3
De minderjarige is op 9 mei 2017, met toestemming van de moeder, erkend door [belanghebbende] .
3.4
Op 6 juni 2017 heeft de rechtbank Den Haag op verzoek van de moeder en [belanghebbende] het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige aan de moeder en [belanghebbende] toegekend.
3.5
Bij beschikking van 9 augustus 2019 van de rechtbank Den Haag is een beslissing ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning, de omgang en het gezag aangehouden en is de raad verzocht een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren.
3.5
Bij afzonderlijke beschikking van 13 november 2020 heeft de rechtbank Den Haag de erkenning van de minderjarige door [belanghebbende] vernietigd. Aan de man is vervangende toestemming verleend om de minderjarige te erkennen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de omgang tussen de minderjarige en de man moet worden vormgegeven onder regie van de jeugdbeschermer. Het verzoek van de man om te worden belast met het gezag over de minderjarige is afgewezen.
3.6
De minderjarige verblijft feitelijk bij [belanghebbende] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar tot 13 november 2021. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof allereerst de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen en voorts de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdzaak (zaaknummer 200.289.602/01)
5.1
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Er zijn geen gronden (meer) aanwezig voor een ondertoezichtstelling. De moeder kampt met trauma’s uit haar jeugd en haar verleden met de man. De minderjarige is hoog sensitief en hoogbegaafd. Alle voor de moeder en de minderjarige noodzakelijke hulp heeft de moeder op vrijwillige basis gezocht en wordt door de moeder en [belanghebbende] geaccepteerd. De minderjarige verblijft bij [belanghebbende] . Zij heeft daar een stabiele opvoedsituatie. Ook de moeder verblijft momenteel bij [belanghebbende] . Geen van de hulpverleners heeft aangegeven dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Bovendien wordt de hulpverlening ook ingezet voor contactherstel tussen de man en de minderjarige. De moeder staat achter het contactherstel, maar is daar zelf niet toe in staat. Nu de moeder en de minderjarige beschikken over voldoende vrijwillige hulpverlening, meent de moeder dat hulpverlening in een gedwongen kader geen meerwaarde heeft. De moeder wijst erop dat de gecertificeerde instelling sinds de ondertoezichtstelling geen tot weinig actie heeft ondernomen en alleen het contact tussen de man en de minderjarige heeft geprobeerd op te zetten. Er is ook geen jeugdbeschermer aangesteld. Nu alle vrijwillige hulpverlening in afwachting van de gecertificeerde instelling is gestopt of gestagneerd, komt de moeder in een vacuüm terecht waarin [minderjarige] klem komt te zitten.
5.2
De raad voert aan dat de rechtbank de minderjarige terecht onder toezicht heeft gesteld. Gedwongen hulpverlening is volgens de raad noodzakelijk nu de minderjarige een kwetsbare opvoedsituatie heeft en de moeder niet in staat is het contact tussen de minderjarige en de man tot stand te (laten) brengen. Een jeugdbeschermer kan regie houden over de verschillende noodzakelijke hulpverleners en ervoor zorgen dat het contact met de man wordt opgestart en uitgebreid. Zonder enige vorm van toezicht of begeleiding komt het contact niet van de grond, aldus de raad. Vanwege de verschillende woonsituaties van de moeder en de minderjarige heeft de raad bewust gekozen voor deze landelijk werkende gecertificeerde instelling als uitvoerende partij.
5.3
De gecertificeerde instelling is van mening dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het opzetten van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige heeft de regie van een jeugdbeschermer nodig, nu de moeder niet in staat is dit op te pakken. Dat het opstarten van de hulpverlening lang op zich heeft laten wachten is een fout van de gecertificeerde instelling die te maken heeft met de verschillende woonplaatsen van de moeder en de minderjarige. Hierdoor is de zaak te lang bij de gecertificeerde instelling blijven liggen. De gecertificeerde instelling heeft de afgelopen weken via het instroomteam van de gecertificeerde instelling intensief contact gehad met de moeder en er is nu een plan van aanpak.
5.4
De man geeft ter zitting aan betrokken te willen zijn in het leven van de minderjarige. Nu er in het verleden veel is gebeurd tussen de man, de moeder en [belanghebbende] , verwacht de man dat dit contact zonder ondertoezichtstelling niet van de grond komt.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.6
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de in artikel 1:255 lid 1 BW genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Het hof verenigt zich in zoverre met de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de minderjarige een kwetsbaar meisje is dat te maken heeft (gehad) met een instabiele opvoedsituatie. De minderjarige heeft al veel meegemaakt en op diverse plekken gewoond met verschillende mensen. Voorts is gebleken dat de minderjarige hoogbegaafd en hoog sensitief is en dat er zorgen zijn over haar gehechtheid en sociaal-emotionele ontwikkeling. De minderjarige woont sinds augustus 2020 bij [belanghebbende] in [plaats] en staat daar inmiddels ook ingeschreven. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij nu ook in [plaats] verblijft, maar nog in [woonplaats] staat ingeschreven. De moeder erkent de zorgen om de minderjarige. Volgens de raad heeft de moeder meer belemmeringen dan mogelijkheden om deze zorgen en de problemen in de opvoedsituatie weg te nemen. Het hof is het eens met de moeder dat zij inmiddels in een vacuüm terecht is gekomen waarin de (vrijwillig ingezette) hulpverlening is gestagneerd of gestopt. Dit vacuüm is mede veroorzaakt door de wisselende opvoedsituaties en de verschillende gemeenten en instanties die daardoor bij het gezin betrokken zijn. Het hof is van oordeel dat de aanwezige kindeigen problematiek, de instabiele opvoedsituatie en de (mede) daardoor ontstane problemen in de hulpverlening bij de minderjarige ertoe leiden dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat regie van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om die bedreiging weg te nemen.
Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de moeder heeft aangegeven niet de mogelijkheid te hebben om het contact tussen de minderjarige en de man te herstellen. Weliswaar stelt de moeder dat ondertoezichtstelling niet nodig is omdat omgang ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden, maar het is het hof gebleken dat het contactherstel in het vrijwillig kader niet van de grond is gekomen. Op dit moment valt daarom niet te verwachten dat zonder betrokkenheid van de gecertificeerde instelling het contact tussen de minderjarige en de man binnen afzienbare tijd wordt hersteld. Het hof is van oordeel dat het dwingende kader van de ondertoezichtstelling nodig is om deze contacten veilig te stellen. Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling regie blijft voeren. Met de moeder acht het hof het zorgelijk dat de vrijwillig ingezette hulpverlening voor de minderjarige is geëindigd, terwijl de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling sinds de bestreden beschikking niet of nauwelijks op gang is gekomen. Er is volgens de gecertificeerde instelling inmiddels al wel een plan van aanpak gemaakt door het instroomteam. Het hof heeft dit niet ontvangen en de moeder gaf ter zitting aan dat zij dit ook nog niet heeft ontvangen. Het hof wil de gecertificeerde instelling daarom nadrukkelijk wijzen op de noodzaak dat er zo spoedig mogelijk een vaste jeugdbeschermer wordt aangesteld en dat niet alleen regievoering over de hulpverlening ten behoeve van het contact met de man maar juist ook de hulpverlening betreffende de persoonlijke problematiek van de minderjarige opnieuw wordt opgepakt.
Schorsingsverzoek (zaaknummer 200.289.602/02)
5.7
Voor wat betreft het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad stelt het hof het volgende voorop. Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
5.8
Het hof is van oordeel dat het belang aan het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking in deze zaak is komen te ontvallen, nu op het hoger beroep tegen de bestreden beschikking en op het verzoek tot schorsing tegelijk zal worden beslist. Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, A. Zonneveld en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is op 26 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.