ECLI:NL:GHDHA:2021:1025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
200.276.089/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en toepassing van Texaans recht in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, waarbij het recht van de staat Texas van toepassing is. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van de gemeenschap bij helfte werd vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat er geen rechtens relevante gronden waren om van deze verdeling af te wijken. De vrouw verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een andere verdeling te bepalen, waarbij zij stelde dat de man gemeenschapsgelden had onttrokken voor privédoeleinden en dat zij niet in staat was geweest om een eigen inkomen op te bouwen door haar rol als hoofdverzorger van hun dochter.

Het hof oordeelde dat de rechtbank het toepasselijke recht van Texas correct had toegepast en dat de grieven van de vrouw onvoldoende onderbouwd waren om van de standaardverdeling bij helfte af te wijken. Het hof bevestigde dat de vrouw recht had op de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken van de man, maar dat er geen reden was om de verdeling van de gemeenschap te wijzigen. Het hof vernietigde echter de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de ongeveste aandelen, waarbij het hof oordeelde dat deze ook bij helfte verdeeld moesten worden, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 juni 2021
Zaaknummer : 200.276.089/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 17-1990 en FA RK 18-3719
Zaaknummers rechtbank : C/09/528922 en C/09/553638
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 24 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 december 2019 van de rechtbank Den Haag (hierna te noemen: de bestreden beschikking).
De man heeft op 4 juni 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 21 juli 2020 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
op 7 april 2020 een journaalbericht met bijlagen;
op 9 maart 2021 een e-mailbericht met bijlagen;
van de zijde van de man:
op 9 maart 2021 een e-mailbericht met bijlagen.
De zaak is op 19 maart 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man (via een skype-verbinding), bijgestaan door zijn advocaat en mr. E.C.C. Klarus-Blomjous.
De advocaat van de man heeft een pleitnotitie overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van de rechtbank Den Haag van 17 april 2019 en 17 juli 2019 alsmede de bestreden beschikking.
Het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding is op 14 maart 2017 ingediend bij de rechtbank.
Bij tussenbeschikking van 17 april 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts regelingen ten aanzien van de dochter van partijen vastgesteld, alsmede beslist ten aanzien van de partneralimentatie. Voorts heeft de rechtbank beslist dat het recht van de staat Texas, Verenigde Staten, van toepassing is op de huwelijksgoederengemeenschap en op de door de man opgebouwde pensioenrechten. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om ieder een legal opinion betreffende het recht van de staat Texas in te dienen. De zaak is in zoverre aangehouden.
Bij tussenbeschikking van 17 juli 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de inhoud van de brief van 14 mei 2019 van de zijde van de vrouw, voor zover die geen inhoudelijke reactie op de legal opinion zijdens de man betreft, buiten beschouwing wordt gelaten. Voorts is partijen verzocht om een lijst te maken van alle op de peildatum aanwezige vermogensbestanddelen en schulden.
Bij tussenbeschikking van 16 augustus 2019 heeft de rechtbank de peildatum voor de vaststelling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap en de vaststelling van de waarde van de vermogensbestanddelen bepaald op 17 april 2019. De rechtbank heeft partijen tot uiterlijk 15 september 2019 de gelegenheid gegeven om de bij beschikking van 17 juli 2019 gevraagde lijst van vermogensbestanddelen en schulden in te dienen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt beslist:
1. dat de bankrekening bij ABN AMRO [bankrekeningnummer 1] aan de vrouw wordt
toegedeeld, onder de verplichting om het op de peildatum aanwezige saldo van € 2.501,-
bij helfte met de man te delen;
2. dat de bankrekeningen bij ABN AMRO [bankrekeningnummer 2] en
[bankrekeningnummer 3] aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting om het
op de peildatum aanwezige saldo van € 15.033,22 bij helfte met de man te delen;
3. dat de bankrekeningen bij Rabobank [bankrekeningnummer 4] en
[bankrekeningnummer 5] met de daarop aanwezige saldi aan de man worden toegedeeld,
onder de verplichting om aan de vrouw € 113.824,27 te vergoeden;
4. dat de aandelen [naam aandelen 1] en [naam aandelen 2]
bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld;
5. dat de spaarrekening Sparkasse Frankfurt ( [nummer 1] ) aan de vrouw wordt toegedeeld,
onder de verplichting om het saldo van € 99.580,14 bij helfte met de man te delen;
6. dat de 15.818 op de peildatum aanwezige geveste aandelen ( [naam aandelen 3]
) bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld;
7. dat de waarde van de op peildatum aanwezige niet geveste aandelen ( [naam aandelen 4]
) tot een bedrag van in totaal € 47.334,78 bij helfte tussen partijen
moet worden verdeeld;
8. dat de (aandelen van de) E-trade account/rekening bij helfte tussen partijen moet worden
verdeeld;
9. dat de aandelen [naam aandelen 5] bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld;
10. dat de kapitaalverzekering [naam ] ten name van de vrouw aan de vrouw wordt toegedeeld,
waarbij de vermogensopbouw tot een bedrag van € 50.000,- bij helfte tussen partijen moet
worden verdeeld.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de helft van de door de man gedurende het huwelijk (van [huwelijksdatum] 2005 tot aan 18 december 2018) opgebouwde pensioenaanspraken bij [naam pensioenfonds] – te weten € 426.347,61 – met pensioennummer [nummer 2] aan de vrouw worden toegescheiden middels “pension sharing”.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders verzochte is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [plaats] Bondsrepubliek Duitsland;
- zij zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen is de man burger van de Bondsrepubliek Duitsland en is de vrouw Brits burger.
De echtscheidingsbeschikking is op 26 augustus 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. De vrouw verzoekt het hof om:
a. de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad,
b. primair te bepalen dat het bij [werkgever 1] opgebouwde pensioen van de man voor 100% aan de vrouw
dient toe te komen en dat ook het pensioen van de man dat hij bij [werkgever 2] heeft
opgebouwd van 3 maart 2019 tot en met 26 augustus 2019 aan de vrouw volledig toekomt;
c. subsidiair te bepalen dat de helft van de door de man gedurende het huwelijk van partijen (van
[huwelijksdatum] 2005 tot aan 18 december 2018) opgebouwde pensionaanspraken bij [naam pensioenfonds]
, te weten € 426.347,61, met pensioennummer [nummer 2] aan de vrouw
worden toegescheiden middels “pension sharing” en te bepalen dat 50% van de waarde van de
door de man gedurende het huwelijk van partijen bij [werkgever 2] opgebouwde
pensioenrechten tot en met 26 augustus 2019 met de vrouw dienen te worden verrekend;
meer subsidiair te bepalen dat de helft van de door de man gedurende het huwelijk van partijen
(van [huwelijksdatum] 2005 tot aan 18 december 2018) opgebouwde pensionaanspraken bij [naam pensioenfonds]
, te weten € 426.347,61, met pensioennummer [nummer 2] aan de vrouw
worden toegescheiden middels “pension sharing” en te bepalen dat de helft van de door de man
gedurende het huwelijk van partijen (van [huwelijksdatum] 2005 tot aan 26 augustus 2019) opgebouwde
pensioenaanspraken bij [werkgever 2] aan de vrouw worden toegescheiden middels “pension
sharing”;
d. ten aanzien van de gemeenschappelijke bezittingen op de peildatum 17 april 2019, door de
rechtbank opgesomd op bladzijde twee van de bestreden beschikking, te bepalen dat naar
Texaans recht een groter deel dan 50% van de gemeenschappelijke bezittingen aan de vrouw
zal worden toegescheiden en subsidiair, een verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen
op de peildatum 17 april 2019, zoals het hof in goede justitie juist acht;
e. te bepalen dat de vrouw een 100% vergoeding krijgt voor het bedrag ad € 230.000,- dat de man
gedurende het huwelijk aan gemeenschapsgelden heeft onttrokken voor zijn eigen
privédoeleinden en meer subsidiair een bedrag zoals het hof in goede justitie juist acht;
f. te bepalen dat de vrouw haar “separate property”, dat wil zeggen de kapitaalverzekering [naam ]
afgesloten in maart 2002, derhalve voorafgaande aan het huwelijk, zonder verrekening met de
man mag behouden;
g. te bepalen dat de vrouw volledig gevrijwaard zal worden van de (eventuele) belastingschulden
die de man in het verleden over de huwelijkse periode vanaf de jaren 2014, 2015 en 2016 heeft
opgebouwd nu de man, tot op heden, op geen enkele wijze de vrouw inzage heeft willen geven
in zijn belastingaangiften over de genoemde jaren en meer subsidiair een beslissing te nemen
zoals het hof in goede justitie juist acht;
h. de man te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank en de kosten van de
vrouw bij de procedure voor het hof bestaande uit haar tolkkosten voor de zitting, haar
griffierechten van € 324,- en de kosten van haar advocaat, nader op te maken bij staat, en
subsidiair, dat de vrouw gecompenseerd zal worden voor het verschil tussen de door de man
van de gemeenschappelijke rekening betaalde advocaatkosten en de advocaatkosten van de
zijde van de vrouw, althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie juist acht.
3. De man bestrijdt het hoger beroep van de vrouw en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- in principaal appel: de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans deze
grieven te verwerpen en het beroep ongegrond te verklaren, met bekrachtiging van de
bestreden beschikking;
- in incidenteel appel: de bestreden beschikking te vernietigen op het onderdeel van de niet
geveste aandelen [werkgever 1] ( [naam aandelen 4] ), en, opnieuw
rechtdoende, te bepalen dat de aandelen aldus worden verdeeld dat op het moment van vesten
aan ieder van partijen de helft van de aandelen die tot de “community property” behoren
wordt toegedeeld, onder verwijzing naar randnummers 75 en 76 voor de berekening van de
aandelen die tot de “community property” behoren;
kosten rechtens.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
Algemeen
5. Het hof overweegt als volgt. De Nederlandse rechter komt internationale bevoegdheid toe om kennis te nemen van het onderhavige geschil tussen partijen, nu het geschil bij wijze van nevenvoorziening aan bod komt in het kader van een echtscheidingsprocedure bij de Nederlandse rechter (artikel 4 lid 3 Rv). Tussen partijen is niet in geschil dat het huwelijksvermogensrecht van de staat Texas van toepassing is, omdat de eerste huwelijksdomicilie van partijen Texas is. Tegen de beslissing van de rechtbank over de toepasselijkheid van het recht van Texas is geen grief gericht, zodat het hof ook in appel daarvan zal uitgaan. Texas is een zogenaamde “community property state”, waarbij een verdeling bij helfte geldt en de rechter een grote mate van vrijheid toekomt in het kader van de verdeling. Het voorhuwelijkse vermogen behoort niet tot de “community property”. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank het toepasselijke recht van de staat Texas juist uitgelegd en toegepast. Met betrekking tot het formeel bewijsrecht gaat het hof uit van Nederlands recht.
6. Het hof is van oordeel dat de grieven van de vrouw op bepaalde punten niet (voldoende) helder zijn geformuleerd, hetgeen voor haar rekening en risico komt. Ter zitting is het petitum van de vrouw integraal doorgenomen. De verzoeken onder b. en c. van het petitum zijn ter zitting door de advocaat van de vrouw gewijzigd, in die zin dat het verzoek uitsluitend het bij [werkgever 1] opgebouwde pensioen betreft tot 17 april 2019 en dat de vrouw primair verzoekt om volledige toedeling daarvan aan haar en subsidiair voor de helft. Het verzoek onder d. is ter zitting ingetrokken met uitzondering van het hierna nog te behandelen punt van de benadeling van de gemeenschap.
Gronden voor afwijking verdeling bij helfte
7. De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank de “community property” van partijen bij helfte heeft verdeeld. Volgens de vrouw zijn er feiten en omstandigheden om van een verdeling bij helfte af te wijken. Zij stelt dat de man het gezin in 2016 heeft verlaten na jarenlang overspelig te zijn geweest. De vrouw is tot op heden onder behandeling van een therapeut om de gevolgen van het uiteengaan en de scheiding te verwerken. Zij heeft gedurende het huwelijk niet gewerkt om de man te steunen bij zijn internationale carrière bij [werkgever 1] . Hierdoor heeft zij een gat in haar carrière en pensioenopbouw van 19 jaar. Ook was zij altijd hoofdverzorger van de dochter van partijen en staat zij er sinds het vertrek van de man naar [plaats] in maart 2019 geheel alleen voor. De man heeft zes maanden lang geen enkele bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betaald.
8. De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Hij ziet in de stellingen van de vrouw geen reden om af te wijken van een verdeling bij helfte van de “community property” overeenkomstig het recht van de staat Texas. Uit de door partijen in eerste aanleg overgelegde legal opinions blijkt dat de rechter kan afwijken van een verdeling bij helfte, maar de verdeling moet in ieder geval billijk zijn. Een afwijkende verdeling komt echter zelden voor en als dit al gebeurt gaat het veelal om een percentage van 51-55%. De vrouw ontvangt een ruime kinder- en partneralimentatie, veel meer dan zij naar Texaans recht zou hebben gekregen. Het gemis aan eigen inkomsten gedurende het huwelijk is daarin verdisconteerd. Partijen verschillen van inzicht over de problemen binnen het huwelijk en de redenen van uiteengaan.
9. Het hof ziet in de stellingen van de vrouw geen (voldoende) aanknopingspunten voor een afwijking van het uitgangspunt van verdeling bij helfte van de “community property” van partijen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw daartoe onvoldoende gesteld en/of onderbouwd. Uit het aan het hof voorliggende dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet van feiten of omstandigheden die een andere verdeling dan bij helfte rechtvaardigen. Partijen zijn al sinds 2016 uiteen en de zorg voor een tiener dochter staat naar het oordeel van het hof niet per se in de weg aan betaalde arbeid door de vrouw. Dat zij geen carrière heeft gemaakt is een keuze waarvoor zij in beginsel zelf verantwoordelijk is. Sinds 26 augustus 2019 ontvangt zij een ruime partneralimentatie. Dat de vrouw geen pensioen heeft opgebouwd is in dit verband niet relevant nu zij aanspraak kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen van de man. Ook de grief van de vrouw met betrekking tot de verdeling van het opgebouwde pensioen bij [werkgever 1] treft geen doel. Het hof ziet in de stellingen van de vrouw geen (voldoende) reden om af te wijken van hetgeen de rechtbank te dien aanzien heeft beslist. Het vorenstaande geldt, mutatis mutandis, ook voor de pensioenen. De rechtbank heeft op goede gronden alleen de pensioenen in de huwelijkse periode in de verdeling betrokken. De man heeft tot 18 december 2018 pensioen opgebouwd. Het hof zal de verzoeken van de vrouw in deze derhalve afwijzen.
Benadeling van de gemeenschap
10. De vrouw stelt dat de man gedurende het huwelijk meer dan € 230.000,- heeft onttrokken aan gemeenschapsgelden en deze voor privédoeleinden heeft gebruikt, waaronder zijn huidige partner. Zij verwijst naar creditcarduitgaven van de man.
11. De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Uit de door de vrouw zelf overgelegde bankafschriften blijkt dat zij de beschikking heeft gehad over de ABN AMRO bankrekening eindigend op [nummer 3] en daarvan ook betalingen heeft verricht ten behoeve van haarzelf en de dochter van partijen. Ook hebben partijen beiden betalingen gedaan van de andere gemeenschappelijke rekening bij de ABN AMRO eindigend op [nummer 4] . Het volledige salaris van de man werd overgemaakt op deze rekening, ook nadat partijen uit elkaar waren.
12. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de man de huwelijksgoederengemeenschap heeft benadeeld door onttrekkingen van een bedrag van € 230.000,- aan gemeenschapsgeld zoals door de vrouw gesteld. Deze stelling is door de vrouw - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - niet (voldoende) onderbouwd. Beide partijen waren bevoegd te beschikken ten aanzien van de saldi op de gemeenschappelijke rekeningen en door de vrouw is niet weersproken dat beide partijen daadwerkelijk van hun bevoegdheid daartoe gebruik hebben gemaakt om over de saldi op de gemeenschappelijke rekeningen te beschikken door het doen van betalingen. Dat de man daarmee de huwelijksgoederengemeenschap onredelijk heeft benadeeld volgens het toepasselijke recht van de staat Texas is het hof niet gebleken.
Voorhuwelijksvermogen van de man
13. De vrouw betwist dat sprake is van voorhuwelijks privévermogen van de man van
€ 71.428,83. Zij stelt dat de rechtbank dan ook ten onrechte heeft geoordeeld dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens de gemeenschap.
14. De man stelt dat hij bankafschriften heeft overgelegd waaruit blijkt dat het saldo op zijn rekeningen voor het huwelijk € 71.428,83 bedroeg.
15. Het hof is van oordeel dat de grief van de vrouw geen doel treft. De blote stelling van de vrouw dat geen sprake is van voorhuwelijksvermogen is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Uit de overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat de man op de huwelijksdatum een vermogen had van € 71.428,83. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de rechtbank dat de man naar het recht van de staat Texas ter hoogte van dit bedrag een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.
Voorhuwelijksvermogen van de vrouw
16. Het hof begrijpt uit grieven 9 en 14 van de vrouw dat het saldo op de rekening bij de Sparkasse Frankfurt tot het voorhuwelijksvermogen van de vrouw behoort, evenals de kapitaalverzekering [naam ] . De vrouw stelt dat uit bescheiden volgt dat deze vermogensbestanddelen tot haar voorhuwelijkse vermogen behoren. De man stelt dat de vrouw ook in hoger beroep geen bewijsstukken heeft overgelegd om deze stellingen te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof voldoet de vrouw niet aan haar stelplicht nu zij niet heeft aangetoond uit welke bescheiden haar gestelde voorhuwelijksvermogen voortvloeit. De bewijslast rust in deze op de vrouw. Ook ter zitting heeft het hof nog expliciet verzocht om een en ander te onderbouwen met stukken, maar dit is niet gebeurd. De grieven treffen dan ook geen doel.
Ongeveste aandelen [werkgever 1]
17. Het hof begrijpt uit de grieven van de vrouw, maar met name door de mondelinge toelichting ter zitting, dat de vrouw met betrekking tot de ongeveste aandelen [werkgever 1] wenst uit te gaan van de waarde van de aandelen per datum 17 april 2019.
18. De man betwist de stellingen van de vrouw en verzoekt het hof om deze grieven af te wijzen. De rechtbank heeft een grote mate van vrijheid om de “community property” in “a just and right manner” te verdelen. Van die bevoegdheid heeft de rechtbank gebruik gemaakt door te bepalen dat de geveste aandelen bij helfte tussen partijen verdeeld moeten worden en niet de waarde. Dit had de rechtbank volgens de man ook met betrekking tot de niet geveste aandelen moeten doen. De waarde daarvan wordt immers pas gerealiseerd op het moment dat deze gevest worden. De man verzoekt het hof in incidenteel appel om de bestreden beschikking op dit onderdeel te vernietigen.
19. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist dat de 15.818 geveste aandelen van [werkgever 1] bij helfte moeten worden verdeeld. Er is hiertegen geen grief gericht, zodat dit vaststaat in hoger beroep. Gedurende het huwelijk zijn 1441 ongeveste aandelen van [werkgever 1] aan de man toegekend. De rechtbank heeft deze tussen partijen verdeeld in die zin dat de aandelen aan de man zijn toegedeeld onder verrekening van de waarde. De man wenst in incidenteel appel dat de ongeveste aandelen tussen partijen worden verdeeld. Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt. Het hof acht het redelijk en billijk dat het risico van een eventuele waardedaling, evenals een mogelijke waardestijging, voor rekening van beide partijen komt. Partijen dienen zowel in stijgende als in dalende lijn gelijkelijk te delen. Het hof zal de bestreden beschikking met betrekking tot de beslissing inzake de ongeveste aandelen vernietigen en alsnog beslissen dat de aanspraken op ongeveste aandelen bij helfte moeten worden verdeeld.
Belastingschulden
20. De vrouw wenst ook in hoger beroep gevrijwaard te worden voor mogelijke belastingschulden die de man in het verleden gedurende het huwelijk heeft opgebouwd. Ondanks verzoeken daartoe laat de man na zijn belastingaangiften over de jaren 2014, 2015 en 2016 aan de vrouw over te leggen. Zij heeft deze nodig om zelf tot een correcte belastingaangifte te komen en kan niet aansprakelijk gehouden worden voor belastingschulden die zij niet kent, aldus het betoog van de vrouw.
21. De man stelt dat een juridische grondslag voor deze vordering van de vrouw ontbreekt. Bovendien blijkt niet uit de door partijen in eerste aanleg overgelegde overzichten van alle vermogensbestanddelen en schulden dat sprake is van een belastingschuld.
22. Het hof overweegt als volgt. Belastingaanslagen worden opgelegd op basis van fiscale wetgeving. Wettelijke betalingsverplichtingen voortkomend uit de huwelijkse periode van partijen drukken op de “community property”. Voor eventuele tijdens het huwelijk van partijen ontstane belastingschulden zijn partijen ook naar het recht van de staat Texas gelijk draagplichtig nu ook dit stelsel van een “community property” systeem uitgaat. Voorts kan het hof niet vaststellen of er belastingschulden zijn nu daarvan de gegevens ontbreken.
Proceskosten
23. Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure zoals door de vrouw is verzocht. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de beslissing inzake de ongeveste aandelen betreft en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de op de peildatum van 17 april 2019 aanwezige aanspraken op ongeveste aandelen ( [naam aandelen 4] ) bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld zodat verdeling van de te vesten aandelen zal kunnen plaatsvinden na vesting ervan tegen de waarde ten tijde van de verdeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, F. Ibili en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2021.