ECLI:NL:GHDHA:2021:1003

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
2200163920
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een lagere straf voor seksueel misbruik van een minderjarige en onttrekking aan ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1969 en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het seksueel misbruiken van een 12-jarig meisje en het onttrekken van het slachtoffer aan het ouderlijk gezag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde straf verlaagd naar 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Bij de strafbepaling heeft het hof rekening gehouden met de terminale ziekte van de verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.

De feiten van de zaak zijn ernstig. De verdachte had via een online spel contact gelegd met het slachtoffer en een vertrouwensband opgebouwd. Hij heeft het meisje, dat recent haar vader had verloren, naar een hotel in Rotterdam meegenomen, waar hij seksueel contact met haar heeft gehad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel misbruiken van een minderjarige en dat hij het slachtoffer heeft onttrokken aan het gezag van haar moeder. De rechtbank had eerder een hogere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid, een lagere straf rechtvaardigen.

Het hof heeft de wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de impact van de daden van de verdachte op het slachtoffer en de samenleving, en het hof heeft besloten dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001639-20
Parketnummer: 10-811042-19
Datum uitspraak: 3 juni 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
bekend adres in het buitenland: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in de periode van 27 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 te Rotterdam, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer], (geboren [geboortedatum slachtoffer] 2007), heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over haar uitoefent, immers heeft verdachte
- met die [slachtoffer] een afspraak gemaakt haar te ontmoeten (bij het Centraal Station), en/of
- die [slachtoffer] een kaart en kamernummer van een hotelkamer (door)gegeven, en/of
- die [slachtoffer] in die hotelkamer ontmoet, en/of
- aan die [slachtoffer] gevraagd de kamer niet te verlaten en/of
- vervolgens met die [slachtoffer] twee dagen in die hotelkamer verbleven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2007), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de mond en/of in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of het met die [slachtoffer] tongzoenen;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer], (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2007), die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, bestaande of mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met dat oogmerk, (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of (met zijn vingers) haar vagina en/of schaamlippen heeft betast en/of zijn, verdachtes, penis heeft gebracht en/of gehouden tegen en/of op de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 28 juni 2019 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten met [slachtoffer] (geboren op 15 januari 2007), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- aanraken en/of likken en/of zuigen aan de borst(en) van die [slachtoffer], en/of
- aanraken en/of strelen van en/of wrijven over de borsten en/of vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- aanraken en/of vastpakken van en/of knijpen in de billen van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en dat de verdachte in plaats daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde, overweegt het hof in aanvulling op het vonnis van de rechtbank het volgende.
Ingevolge het bepaalde in titel 14 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, behoudens in geval zij daartoe op wettelijke gronden onbevoegd is of een rechter anders heeft bepaald. Uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 oktober 2019 (gebezigd als bewijsmiddel 2) blijkt dat de moeder op die datum het ouderlijk gezag over de minderjarige [slachtoffer] had. Niet is gebleken van enige aanwijzing dat dit in de tenlastegelegde periode anders was. Naar het oordeel van het hof kan er daarom van uit worden gegaan dat in de periode van 27 tot en met 28 juni 2019 het wettelijk gezag over de minderjarige [slachtoffer] bij de moeder lag.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd - het seksueel misbruiken van een meisje van 12 jaar.
De destijds 49-jarige verdachte heeft via de chatfunctie van een online spel contact met het slachtoffer gelegd en een vertrouwensband met haar opgebouwd. De verdachte heeft het jonge meisje, wier vader toen recent was overleden, zo weten te bespelen dat zij verliefd op hem is geworden. Vervolgens heeft hij met het meisje afgesproken op het station in Rotterdam en haar meegenomen naar een hotel, waar zij samen twee dagen hebben verbleven. In het hotel heeft de verdachte seksueel contact gehad met het slachtoffer, waarbij hij ook meermalen haar lichaam seksueel is binnengedrongen.
De verdachte heeft, mede gelet op zijn uit het leeftijdsverschil van ruim 37 jaar voortvloeiende overwicht, ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer.
De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. Jonge slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer gedurende deze twee dagen onttrokken aan het over haar uitgeoefende gezag door haar moeder. Dit heeft tot grote ongerustheid bij de familie van het slachtoffer en ook tot onrustgevoelens in de samenleving geleid.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof komt echter tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is geëist en dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft het hof in belangrijke mate rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte terminaal ziek is. Het hof heeft in dit verband acht geslagen op medische informatie van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis d.d. 21 april 2020, waaruit valt op te maken dat de verdachte niet lang meer te leven heeft.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat – hoewel de verdachte tegen alle verwachtingen in nog in leven is - de prognose onverminderd slecht is. Het hof zal daarom geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan het reeds ondergane voorarrest.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 mei 2020 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 245, 247 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. W.M. Limborgh, mr. G. Knobbout en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juni 2021.