Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 8 juni 2021
Agrarisch uitzendbureau Uitzendplan B.V., h.o.d.n. Euro Start Uitzendbureau,
[werknemer] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
€ 50.152,21 uit hoofde van een geldleningsovereenkomst, (2) een bedrag van € 137.500,--, zijnde een boetebedrag op grond van art. 9 van de arbeidsovereenkomst, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente,
grief 1betoogt Euro Start onder meer dat het aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dat de kantonrechter ten onrechte voor recht heeft verklaard dat [werknemer] zich niet schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag op staande voet. De dringende reden is op 31 oktober 2018 met [werknemer] besproken. Toen is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 5 november 2018 zou eindigen. Dit is op 20 december 2018 aan [werknemer] bevestigd. Omdat [werknemer] deze afspraak toen betwiste is hij bij brief van
25 december 2018 op staande voet ontslagen, aldus nog steeds Euro Start.
grief 2betoogt Euro Start primair dat [werknemer] – gezien zijn gedragingen waarmee hij veel schade bij Euro Start heeft veroorzaakt – geen recht heeft op een transitievergoeding, subsidiair dat deze verkeerd is berekend en moet worden gematigd.
grief 3betoogt Euro Start dat de vervaltermijn van twee maanden van
art. 7:686a lid 4 aanhef en onderdeel a sub 1 BW aan toewijzing van de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging (art. 7:672 lid 11 BW) in de weg staat.
art. 7:681 BW toe te kennen. Het hof begrijpt het verzoek van [werknemer] aldus dat hij ten tijde van het indienen van het verzoekschrift de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat het ontslag op staande voet niet vernietigd zou worden. Voor die gelegenheid heeft hij om een transitievergoeding en een billijke vergoeding verzocht. De switch is dus al, zij het subsidiair, ‘gemaakt’ in het inleidend verzoekschrift dat op 10 januari 2019 bij de griffie van de kantonrechter is binnengekomen. [werknemer] had toen ook – subsidiair – kunnen verzoeken om een schadevergoeding voor een onregelmatige opzegging, maar heeft dat nagelaten. Dat verzoek is pas na 25 februari 2019 ingediend en dat is te laat.
grief 4betoogt Euro Start dat deze vervaltermijn ook aan toekenning van de billijke vergoeding in de weg staat en verder dat er geen grond is een billijke vergoeding toe te kennen.
14 maart 2019, meer dan twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst. Er is geen causaal verband tussen deze mededeling en het ontslag op staande voet – meer concreet: het niet onverwijld verlenen daarvan – waar de billijke vergoeding een compensatie voor kan bieden.
grief 5betoogt Euro Start dat de kantonrechter het verzoek om [werknemer] en [naam BV] te gelasten de concurrerende werkzaamheden te staken, had moeten toewijzen. Datzelfde geldt volgens Euro Start voor het verzoek tot betaling van schadevergoeding wegens deze concurrerende activiteiten.
“offertes en andere brieven […], alsook gegevens van de opdrachtgevers en uitzendkrachten”(Beroepschrift sub 13) – [werknemer] betwist dit – maar zij maakt niet concreet inzichtelijk in hoeverre zij daardoor schade heeft geleden en/of dat het verzochte verbod daarom gepast is. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of op dit punt sprake is van onrechtmatig handelen. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
Grief 6keert zich tegen het oordeel dat het verzoek ter zake van de (gestelde) geldlening niet toewijsbaar is.
“voorschot”en/of
“lening”vermelden. Deze leningen zijn niet afgelost en Euro Start vordert aflossing ineens.
“voorschot”;
“lening”.
Beslissing
- laat [werknemer] toe het bewijs te ontzenuwen dat Euro Start aan hem op 11 mei 2018 een bedrag van € 3.000,-- heeft geleend en op 23 september 2015 een bedrag van € 5.000,--;
- bepaalt dat, indien [werknemer] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle partijen en de te horen getuigen in de maanden oktober 2021 tot en met februari 2022, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
M.T. Nijhuis en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer
mr. J.E.H.M. Pinckaers, op 8 juni 2021.