ECLI:NL:GHDHA:2021:1000

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
22-003076-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake poging tot zware mishandeling met TBS-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2020. De verdachte was in eerste aanleg ontslagen van alle rechtsvervolging, maar kreeg wel de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling, waarbij de verdachte op 20 april 2020 in Alphen aan den Rijn met een scherp voorwerp een slachtoffer heeft verwond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat hij ten tijde van het delict leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag te remmen, wat leidde tot de beslissing dat het bewezenverklaarde feit niet aan hem kan worden toegerekend. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een TBS-maatregel opgelegd met voorwaarden, om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003076-20
Parketnummer: 09-110358-20
Datum uitspraak: 13 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging en is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met voorwaarden opgelegd, met bevel dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2020 te [plaatsnaam], gemeente Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met kracht met zijn vuist meermalen op het hoofd te slaan en/of stompen en/of door met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in de arm te steken van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2020 te [plaatsnaam], gemeente Alphen aan den Rijn [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht met zijn vuist meermalen op het hoofd te slaan en/of stompen en/of door met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in de arm te steken van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 april 2020 te [plaatsnaam], gemeente Alphen aan den Rijn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met
kracht met zijn vuist meermalen op het hoofd te slaan en/of stompen en/of door met een mes, althanseen
puntig en/ofscherp voorwerp
,in de arm te steken van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep –op gronden als vermeld in de ter terechtzitting overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota- op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 20 april 2020 de woning van aangever in [plaatsnaam] wilde binnendringen, dat hij geweld tegen aangever heeft gebruikt bij zijn poging om die woning binnen te dringen, dat hij een scherp voorwerp had meegenomen om “kracht bij te zetten”, dat hij aangever heeft gestompt met onder meer de vuist waarin hij het scherpe voorwerp vasthad en dat moet hebben uitgestoken, waardoor aangever aan de buitenkant van de onderarm een haakvormige, hevig bloedende snee van 5 cm lang heeft opgelopen. De verdachte moet aldus aangever in zijn onderarm hebben gestoken. De verdachte heeft verklaard dat het best zou kunnen dat hij aangever in zijn arm heeft geraakt met een scherp stuk gereedschap van metaal.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de verdachte door zo te handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer]. Van vol opzet is het hof niet gebleken.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels roept het maken van stompende bewegingen met een scherp, uitstekend voorwerp tegen de onderarm, waardoor in die onderarm wordt gestoken, de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. In de onderarm bevinden zich immers kwetsbare en vitale onderdelen, zoals een slagader en vitale spieren.
Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Het hof is met de rechtbank is van oordeel dat de verdachte voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het hof acht bewezen dat de verdachte met een uitstekend, scherp voorwerp in de onderarm van aangever heeft gestoken. Die gedraging kan, mede in het licht van voornoemde omstandigheden, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van de verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
In dit verband acht het hof nog van belang dat niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de
mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat het mes tijdens de worsteling, die plaatsvond toen de verdachte de woning van aangever wilde binnendringen, de buitenkant van de arm van aangever heeft geraakt, is een toevallige gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken.
Het hof is van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Om te bepalen of en, zo ja, in welke mate het primair bewezenverklaarde aan de verdachte is toe te rekenen, heeft het hof acht geslagen op de volgende rapporten:
- een Pro Justitia-rapportage, op 22 juni 2020 opgesteld door dr. B.A. Blansjaar (hierna: Blansjaar), psychiater;
- een Pro Justitia-rapportage, op 12 oktober 2020 opgesteld door drs. G.J.W. Pol (hierna: Pol), GZ-psycholoog BIG.
Blansjaar heeft in voornoemde Pro Justitia-rapportage het volgende gerapporteerd.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een maniforme psychose, geluxeerd door habitueel cannabisgebruik, maar waarschijnlijk veroorzaakt door schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Ten tijde van het tenlaste- gelegde leed de verdachte aan een ernstige psychotische episode met achtervolgings- en grootheidswanen en gehoorhallucinaties. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het tenlastegelegde is volgens Blansjaar zonder reëel motief geheel voortgekomen uit psychotische belevingen van de verdachte, met name de achtervolgings- en grootheidswanen. Om die reden adviseert Blansjaar om het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen aan de verdachte. Het risico op recidive wordt door Blansjaar als hoog ingeschat.
Pol heeft in voornoemde Pro Justitia-rapportage het volgende gerapporteerd.
Bij de verdachte is sprake van psychische stoornissen in de zin van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was bij de verdachte sprake van deze psychische stoornissen en deze beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. De verdachte was voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde floride psychotisch.
Hij was er in zijn waanbeleving van overtuigd dat hij een relatie had met een meisje van de zorgboerderij en dat zij gevangen werd gehouden, werd verkracht en gemarteld. De verdachte dacht dat sprake was van een algeheel complot en dat ook zijn familie wat zou worden aangedaan. Naast deze achtervolgingswanen was bij de verdachte tevens sprake van hallucinaties, hoorde hij stemmen die hem zeiden dat zijn vriendin en familie in gevaar waren. Het is in deze paranoïd-psychotische toestand dat de verdachte naar het desbetreffende adres is gegaan en tot het tenlastegelegde feit is gekomen. De verdachte had ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit geen
mogelijkheden om zijn gedrag te remmen of gezonder bij te sturen. Het denken en handelen van de verdachte werd volledig door de op dat moment aanwezige paranoïd-psychotische belevingen (hallucinaties en wanen) bepaald. Om die reden adviseert Pol om de verdachte het hem
tenlastegelegde feit in het geheel niet toe te rekenen.
Pol schat de kans op herhaling van gewelddadig of anderszins grensoverschrijdend delictgedrag (op de middellange termijn) in als hoog. De kans op herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag als het onderhavige ten laste gelegde acht Pol met name verhoogd wanneer de verdachte psychotisch is.
Naar het oordeel van het hof worden die conclusies en adviezen gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing, reden waarom deze door het hof worden onderschreven.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte ten tijde van het primair bewezenverklaarde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het primair bewezenverklaarde volledig heeft beïnvloed, zodat dat feit de verdachte niet kan worden toegerekend.
De verdachte is ten aanzien van het primair bewezen-verklaarde derhalve niet strafbaar, zodat hij ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Door aldus te handelen heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ook is een zeer bedreigende situatie voor het slachtoffer en zijn zwangere vriendin ontstaan. Het moet bijzonder beangstigend voor hen zijn geweest toen een wildvreemde man voor hen stond te schreeuwen dat hij de woning binnen wilde komen op zoek naar iemand die zij evenmin kenden, waarna de verdachte al vechtend daadwerkelijk probeerde binnen te komen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Behandelkader
Over het behandelkader rapporteert psychiater Blansjaar het volgende.
Omdat vooralsnog geen sprake is van bescherming van betekenis door functies in de persoonlijkheid of het functioneren van de verdachte en gezien zijn ongunstige levensomstandigheden van dakloosheid en gebrek aan vaste bezigheden en persoonlijke steun, is zowel uit het oogpunt van recidive-preventie als uit zorgoogpunt verplichte klinisch psychiatrische behandeling in een gesloten setting aangewezen, met aansluitende resocialisatie naar begeleid of beschermd wonen.
Blansjaar adviseert het eventuele recidivegevaar te beperken door de mogelijkheden te laten onderzoeken voor behandeling zoals boven omschreven, in het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wet Forensische Zorg, artikel 2, derde lid.
Gezien het gebrek aan succes van eerdere pogingen tot klinisch psychiatrische behandeling van de verdachte in de reguliere GGZ wordt aanbevolen hem te behandelen in een forensische klinische setting met meer structuur en een betere beveiliging, zoals een FPA.
Als alternatief kader voor een dergelijke behandeling zou een TBS-maatregel kunnen worden overwogen. Aangezien de verdachte ten tijde van het onderzoek niet bereid en in staat was voldoende mee te werken aan voorwaarden zou daar zonder verbetering van zijn toestand dwangverpleging en plaatsing in een FPC bij zijn aangewezen.
Omtrent het behandelkader van de verdachte overweegt psycholoog Pol het volgende.
Teneinde het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken is het aangewezen dat klinische behandeling van de psychose en de verslaving plaatsvindt en dat aansluitend wordt toegewerkt naar een begeleide woonvoorziening. Gezien de sterke neiging van de verdachte zich aan behandeling te onttrekken, dient de klinische behandeling plaats te vinden in een gedwongen kader en in een forensisch-psychiatrische setting.
Rapporteur Pol had (net als rapporteur Blansjaar) willen adviseren de mogelijkheden voor een dergelijke behandeling in het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wet Forensische Zorg (artikel 2, derde lid) te laten onderzoeken. Omdat van de juriste van het NIFP werd vernomen dat dit onderzoek reeds had plaatsgevonden en dat behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet mogelijk werd geacht, blijft voor Pol wat de advies-mogelijkheden betreft dan alleen het kader van de
TBS-maatregel over. Een TBS-maatregel met voorwaarden acht rapporteur, gezien het gebrek aan (intrinsieke) behandelmotivatie bij de verdachte, niet haalbaar, waardoor in principe de TBS-maatregel met dwangverpleging resteert. De verdachte is echter nooit eerder tot dergelijk gewelddadig gedrag als het onderhavige
tenlastegelegde gekomen en er is thans, daar de psychose inmiddels grotendeels is verbleekt, geen sprake van direct delictgevaar (wat betreft een soortgelijk delict als het onderhavige tenlastegelegde).
Anderzijds wordt de kans dat de verdachte, indien hij onbehandeld en zonder begeleiding en controle naar buiten zou gaan, zijn anti-psychotische medicatie staakt en/of cannabis gebruikt en daardoor psychotisch decompenseert en dan tot gewelddadig gedrag komt, groot geacht.
De rapporteur acht een gedwongen behandelkader en aansluitende blijvende controle en begeleiding dan ook zeker nodig.
GGZ Reclassering Fivoor heeft twee adviezen (van 10 juli 2020 en 25 september 2020) uitgebracht. Beide adviezen zijn opgesteld door C.E. Tempelman, reclasseringswerker, (hierna: Tempelman). De reclassering is van mening dat een zorgmachtiging te weinig waarborgen biedt om het hoge recidiverisico en het hoge risico op letselschade adequaat te kunnen managen. Daarbij komt dat er op dit moment te weinig plekken beschikbaar zijn en er onduidelijkheid is aangaande de financiering van de zorg om hier ook daadwerkelijk uitvoering aan te kunnen geven. Zij ziet meer in het alternatief van een TBS-maatregel met voorwaarden, waarbij zowel de benodigde langdurige klinische behandeling in een hoog beveiligde setting als het verdere resocialisatietraject is gewaarborgd.
In het laatste advies (maatregelenrapport) zijn de mogelijkheden van een TBS-maatregel met voorwaarden onderzocht en is geadviseerd over de aan de TBS-maatregel te verbinden voorwaarden.
Volgens de reclassering kan de kans op herhaling en/of toekomstige ontregelingen worden teruggedrongen door het voortzetten van de medicamenteuze behandeling, abstinentie van middelen in samenhang met behandeling van de psychiatrische problematiek (middels o.a. psycho-educatie) gericht op het verder vergroten van ziektebesef- en inzicht, het beter leren inschatten van risicovolle situaties, het versterken van de coping en het verwerven van beschermende factoren waaronder huisvesting en een steunend sociaal netwerk van de verdachte.
Tempelman is ter terechtzitting in eerste aanleg als deskundige gehoord en heeft verklaard dat de behandeling van de verdachte in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden plaats zou moeten vinden in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), waar de behandelintensiteit hoog is. Daar zou nog een indicatie voor moeten worden afgegeven. Ter overbrugging tussen de detentie en plaatsing in een FPK kan de verdachte worden geplaatst op de gesloten afdeling van een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA).
Fivoor heeft in hoger beroep twee voortgangsverslagen uitgebracht (van 19 januari 2021 en van 26 maart 2021, beide opgemaakt door L. van Steenbergen, reclasseringsmedewerker). Daaruit blijkt het volgende. Verdachte is op 6 november 2020 geplaatst op FPA Fivoor in Den Dolder. Sinds 20 november 2020 verblijft hij op de FPA Fivoor in Den Haag. Er is sprake van een hoog recidiverisico; het ontbreekt verdachte – behoudens de opgelegde maatregel – aan beschermende factoren en de klinische behandeling bevindt zich nog in het beginstadium. Na een moeizame start lijkt er een positieve gedragsverandering te zijn. Verdachte houdt zich aan de afdelingsregels, behalve ten aanzien van het middelenverbod; verdachte is één keer positief getest op het gebruik van cannabis. Wel moet hij met enige regelmaat worden geactiveerd, gemotiveerd en begrensd. Vanaf januari 2021 krijgt hij stapsgewijs andere medicatie. Hij volgt wekelijks cognitieve gedragstherapie en staat op de wachtlijst voor psycho-educatie aangaande psychoses. De reclassering ziet de noodzaak om middels een gefaseerd resocialisatietraject toe te werken naar een passende en stabiele woonsituatie.
Ter terechtzitting in hoger beroep is R.H.M. Liekens, reclasseringsmedewerker bij Fivoor, als deskundige gehoord. Zij heeft bovenstaande rapportages van Fivoor bevestigd. De reden waarom verdachte nu op een FPA is geplaatst en niet in een FPK, is dat er geen FPK’s in de regio zijn en dat het beveiligingsniveau van een FPA thans voldoende is. Er wordt heel langzaam verlof opgebouwd. Er is nog een lange weg te gaan.
Het hof acht het gelet op deze overwegingen van de deskundigen noodzakelijk dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan met aansluitend een zorgtraject wegens de psychiatrische problematiek waarmee hij heeft te kampen en het daarmee samenhangende - indien onbehandeld - hoge recidiverisico op geweld.
Ter terechtzitting is gebleken dat de aanvraag voor een zorgmachtiging door de geneesheer directeur van Rivierduinen negatief is beoordeeld en niet verder is vervolgd. De reguliere GGZ wordt niet passend geoordeeld. Dit betekent dat het hof, zo het al zou vinden dat dit een toereikend kader zou opleveren, wettelijk gezien geen zorgmachtiging
kanopleggen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan, nu het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld).
Voorts was bij de verdachte tijdens het begaan van dat feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, eist de algemene veiligheid van personen die maatregel.
Die algemene veiligheid van personen eist thans, al hetgeen omtrent de persoon van de verdachte is gerapporteerd in aanmerking genomen, naar het oordeel van het hof geen bevel dat de verdachte in het kader van de TBS van overheidswege wordt verpleegd, doch die veiligheid kan voldoende worden beschermd met de nader in het dictum aan te geven – aan het reclasseringsadvies van 25 september 2020 ontleende – voorwaarden.
De TBS met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en de dwangverpleging alsnog wordt bevolen de maatregel ongemaximeerd is.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij weet dat hij behandeling nodig heeft, dat hij aan die behandeling wil (blijven) meewerken, dat hij op de goede weg is, dat hij zich op zich thuis voelt op de FPA, maar dat hij het liefst voor ambulante behandeling in aanmerking wil komen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij tevens in aanmerking wil komen voor begeleid wonen. Het hof concludeert dat verdachte – mocht een TBS met voorwaarden worden
opgelegd – bereid is die voorwaarden na te leven.
Het hof zal op grond van het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem ter zake van het primair bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de voorwaarden dat:
1.
de verdachte zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten;
2.
de verdachte zich onder toezicht stelt van de reclassering en zich aan de voorschriften en aanwijzingen houdt die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden, waarbij de verdachte:
-
zich meldt op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, waarbij de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
-
zijn medewerking verleent aan het maken van een digitale foto ten behoeve van het reclasserings-dossier en de reclassering, zijn begeleider(s) en zijn behandelaar(s) toestemming geeft informatie omtrent ongeoorloofde afwezigheid, calamiteiten en het niet nakomen van vorenstaande voorwaarden aan alle bij de behandeling en begeleiding betrokken partijen te melden;
-
ervoor zorgt dat hij altijd (telefonisch) bereikbaar is voor de reclassering, zijn begeleider(s) en zijn behandelaar(s);
-
meewerkt aan huisbezoeken;
  • aan de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
-
meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht;
-
aan de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en aan de reclassering toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
-
geen omgang zal hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en zich open opstelt inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en geen bezwaar heeft dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;
3.
de verdachte zich laat opnemen en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij
- de opname start direct aansluitend aan detentie en duurt voor maximaal de duur van de maatregel of zoveel korter als de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden,
- de verdachte zich houdt aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
4.
de verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
5.
de verdachte aansluitend aan zijn klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij het verblijf duurt gedurende de duur van de TBS-maatregel of zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden en de verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6.
de verdachte zich aansluitend aan zijn klinische behandeling zal laten behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vinden en de verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
7.
de verdachte abstinent blijft van alcohol en drugs en zijn medewerking verleent aan urinecontroles en ademanalysecontroles, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
8.
de verdachte zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
9.
de verdachte inzage geeft in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, en werkt desgewenst mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;

10.de verdachte zich zonder overleg met de reclassering

niet buiten de landsgrenzen van het Europese deel van
het Koninkrijk der Nederlanden begeeft.
Geeft hierbij opdracht aan de GGZ Reclassering Fivoor om de ter beschikking gestelde bij de naleving van de aanwijzing hulp en steun te verlenen krachtens het bepaalde bij artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de opgelegde maatregel en de daarmee samenhangende voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts, A.L. Frenkel en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2021.
Mr. R. van der Hoeven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.