1.Coöperatie [naam] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Coöperatie,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellante] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. H.J. Bakker te Leiden,
[geïntimeerde]in zijn hoedanigheid van
curator van [naam] Holding B.V.,
kantoorhoudende te Naaldwijk, Gemeente Westland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Curator,
advocaat: mr. O. Heuverling te Naaldwijk.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken. Het hof heeft hiervan kennis genomen (ook van de producties 29 en 30 van [appellant] c.s. en productie 37 van de Curator, zoals later in dit arrest zal worden toegelicht):
- het procesdossier van eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2020 (hierna: het bestreden vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 april 2020, met daarin opgenomen drie grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte overlegging producties, tevens wijziging van eis van [appellant] c.s. van 17 december 2020 (met producties 10 t/m 28), op voorhand toegestuurd en door het hof ontvangen op 3 december 2020;
- productie 37 van de Curator (ontvangen op 14 december 2020);
- de producties 29 en 30 van [appellant] c.s. (ontvangen op 16 december 2020).
Op 17 december 2020 is de zaak mondeling met een videoverbinding voor het hof behandeld ter zitting. Partijen hebben daarbij over en weer bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de op 14 en 16 december 2020 toegezonden producties. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Aan het slot van de zitting is arrest bepaald.
De feiten waar het hof in dit kort geding vanuit gaat
1. De voorzieningenrechter is in het bestreden vonnis van een aantal feiten uitgegaan. Over deze feiten bestaat geen discussie. Ook het hof gaat er daarom vanuit. Het hof betrekt hierbij ook het bij akte in het geding gebrachte arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2020.
2. Samengevat vindt het hof het volgende aannemelijk.
(2.1) [appellant] en [appellante] wonen al jarenlang in een boerderij met bedrijfsgebouwen en grond aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de boerderij). De boerderij is sinds 2007 eigendom van [naam] Holding B.V. (hierna: de Holding). [appellant] was indirect bestuurder van de Holding.
(2.2) Blijkens een (inmiddels) door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst (getiteld “Huurovereenkomst”, maar te kwalificeren als pachtovereenkomst) heeft de Holding met ingang van 1 mei 2014 de boerderij aan de Coöperatie verpacht. [appellante] heeft in 2019 een bodemprocedure aanhangig gemaakt om deze pachtovereenkomst vernietigd te krijgen, dit op grond van artikel 1:88 BW (hierna: de 88-procedure). Hierop is nog niet beslist.
(2.3) De Holding is in 2016 failliet gegaan. Mr Dullaart is toen aangesteld als curator.
(2.4) Vlak voor dit faillissement heeft de Holding de boerderij verkocht en geleverd (in eigendom overgedragen) aan de Coöperatie. De Curator heeft buitengerechtelijk de vernietiging hiervan ingeroepen op grond van de paulianaregels (art. 42 en 47 Fw).
(2.5) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard bodemvonnis van 4 juli 2018 (hierna: het pauliana-vonnis) heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de levering van de boerderij aan de Coöperatie rechtsgeldig door de Curator is vernietigd . De Coöperatie is daarbij veroordeeld tot teruglevering van de boerderij aan de Holding. Het hoger beroep hiertegen is in behandeling bij het hof Den Haag (bekend onder zaaknummer: 200.253.760).
(2.6) De pachtkamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, heeft bij kort geding-vonnis van 14 november 2019 de Coöperatie onder meer veroordeeld om de boerderij met al het hare en de haren te ontruimen en om een voorschot van € 78.825,50 op de nog verschuldigde pachtpenningen te betalen (hierna: het ontruimings-pachtvonnis)Bij vonnis van 16 januari 2020, naar aanleiding van een verzoek van de Curator tot aanvulling van het vonnis van 14 november 2019, heeft de pachtkamer van de rechtbank Den Haag overwogen dat de pachtkamer met de zinsnede “met medeneming van al het hare en de haren” ook [appellant] en [appellante] heeft bedoeld
(2.7) In hoger beroep heeft de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 17 november 2020 (hierna: het ontruimings-pachtarrest) [appellant] en [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om (na betekening) de boerderij uiterlijk 31 december 2020 te ontruimen en ontruimd te houden. De Coöperatie is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.000 als voorschot op de niet betaalde pacht. Het hof heeft deze beslissing onder meer, samengevat, als volgt gemotiveerd:
(i) Het hof in kort geding moet zijn oordeel afstemmen op dat van de bodemrechter in het pauliana-vonnis. Het hof gaat er daarom vanuit dat de Holding nog steeds eigenaar is van de boerderij.
(ii) Het hof verwacht geen succesvolle vernietiging in de 88-procedure. Hier komt bij dat de Curator heeft aangevoerd dat de vernietigingsvordering al is verjaard. [appellant] c.s. heeft hierop niet meer gereageerd.
(iii) De Coöperatie mag sinds 2016 de boerderij niet meer gebruiken. De Coöperatie heeft de boerderij al verlaten en hoeft dus niet meer tot ontruiming te worden veroordeeld.
(iv) [appellant] en [appellante] hebben ook geen recht om de boerderij te bewonen en te gebruiken. Zij doen dit toch nog steeds. Nu de vordering van de Curator tot ontruiming ook tegen [appellant] en [appellante] privé is gericht, zullen zij de boerderij moeten ontruimen.
(v) Er is geen executierisico voor [appellant] c.s., nu de getaxeerde waarde van de boerderij volgens de Curator € 500.000 is. Bovendien heeft [appellant] verklaard dat de Holding nog beschikt over een voorraad rundersperma van € 900.000. Hiertegenover heeft [appellant] c.s. een voorlopig verkennend rapport ingebracht van Verhoeven milieutechniek, waarin de sanering van de grond op € 3,3 miljoen wordt berekend. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat sanering noodzakelijk is en zo ja, tot het astronomische bedrag van € 3,3 miljoen excl. btw.
(vi) De Curator heeft belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst voor de boedel en het voortvarend afwikkelen van het faillissement. Daartegenover heeft [appellant] c.s. weinig ingebracht. Het hof zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
(2.8) Bij het thans bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] tot, samengevat, schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimings-pachtvonnis, althans staking van de executie totdat in hoger beroep is beslist, afgewezen. De voorzieningenrechter heeft dit, voor zover thans van belang, als volgt gemotiveerd:
(a) De voorzieningenrechter hanteert de toetsingsmaatstaf uit het arrest van ed Hoge Raad (hierna: HR) van 20 december 2019.
(b) Omdat in het ontruimings-pachtvonnis geen gemotiveerd oordeel over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gegeven, zal de voorzieningenrechter zowel omstandigheden van vóór als ná die beslissing meewegen.
(c) Er is geen sprake van een (hoog) executierisico. Mocht de Curator in hoger beroep geen gelijk krijgen, dan kwalificeert het door [appellant] c.s. betaalde bedrag als een boedelschuld, dus met een hoge rang. Alleen het salaris van de Curator zou voor gaan, De boerderij wordt getaxeerd op € 640.000. De Curator wil deze na ontruiming verkopen, zodat er naar verwachting genoeg overblijft om in dat geval [appellant] c.s. te betalen.
(d) Dat de ontruiming bij [appellant] c.s. een noodtoestand zal veroorzaken is niet gebleken.
(e) De door [appellant] c.s. gestelde zekerheid is onvoldoende.
(f) Er is geen sprake van een kennelijke misslag.
(g) De belangenafweging valt in het voordeel uit van de Curator, nu niet vande Curator kan worden verwacht dat hij langer wacht met de executie en de verdere afwikkeling van het faillissement.
3. [appellant] c.s. vordert thans, na wijziging van eis in hoger beroep, vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimings-pachtarrest totdat:
- een onherroepelijke uitspraak is gewezen in de pauliana-procedure die thans onder
zaaknummer 200.253.760 in behandeling is bij het hof Den Haag, en
- een onherroepelijke uitspraak is gewezen in de 88-procedure.
met veroordeling van de Curator in de proceskosten.
4. [appellant] c.s. heeft drie grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Met grief 1 klaagt [appellant] c.s. over het oordeel dat er geen (hoog) executierisico is als de Curator zou overgaan tot de executie van het ontruimings-pachtvonnis (punt c). Grief 2 bevat als klacht dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] c.s. onvoldoende zekerheid heeft geboden (punt e). Volgens grief 3 is de voorzieningenrechter ten onrechte niet ingegaan op het nieuwe feit dat [appellante] een vernietiging op de voet van artikel 1:88 BW heeft uitgebracht.
5. De Curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd.