Draagkracht man
29. De man stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft voor partneralimentatie gelet op de hoge kosten van de dochter van partijen, welke kosten hij volledig draagt. De vrouw weerspreekt de stellingen van de man en legt in hoger beroep een draagkrachtberekening over waaruit blijkt dat de man een partneralimentatie van € 1.327,- per maand kan voldoen (productie 3 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel).
30. Het hof gaat bij het bepalen van de draagkracht van de man uit van de door hem als productie 14 in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening.
31. Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie (3 januari 2020) acht het hof het in dit specifieke geval redelijk uit te gaan van de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2017 tot 2019, zoals de man in zijn draagkrachtberekening ook heeft gedaan. Het hof verwijst hierbij mede naar hetgeen onder rechtsoverweging 9 is overwogen omtrent het wisselende inkomen van een zelfstandig ondernemer. De winst uit onderneming bedraagt dan € 49.558,- per jaar.
32. De vrouw heeft ter terechtzitting vraagtekens gezet bij de winst- en verliesrekening over 2019 van de man (productie 13 in hoger beroep van de man). De afschrijfkosten van de auto van € 7.090,- zijn volgens haar te hoog. De advocaatkosten van € 5.235,- horen daar niet thuis. Dat geldt ook voor de rente Alpha Credit van € 2.492,-. De som van deze bedragen dient volgens de vrouw bij de winst uit onderneming 2019 van € 35.679,- te worden opgeteld.
33. Het hof volgt de vrouw niet in haar stellingen. Naar het oordeel van het hof heeft de man ter terechtzitting genoegzaam toegelicht:
- dat hij een nieuwe bedrijfsauto heeft aangeschaft, hetgeen hoge afschrijvingskosten met zich brengt;
- dat de advocaatkosten zien op een zakelijk geschil met een onderaannemer;
- dat de lening bij Alpha Credit is aangegaan ter financiering van de nieuwe bedrijfswagen. Daarnaast geldt dat de aanwending van de financiële middelen in het kader van de bedrijfsvoering een beslissing van de ondernemer is, waarin de rechter in beginsel niet dient te treden. De advocaat van de man heeft ten slotte genoegzaam uiteengezet dat de man ondanks de aangetrokken markt niet meer uren kan werken en ook zijn uurtarief niet kan aanpassen in verband met de grote concurrentie in zijn branche. Het hof gaat voorbij aan de enkele stelling van de vrouw dat de man contante betalingen zou ontvangen, nu zij deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
34. In acht genomen de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de vigerende heffingskortingen begroot het hof het NBI van de man op € 3.222,- per maand. Zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 27, houdt het hof geen rekening met de werkelijke huurinkomsten uit de [appartement aan adres 2] en de belastingdruk in box 3.
35. Het hof neemt voorts in aanmerking de volgende, in hoger beroep onweersproken maandelijkse lasten van de man:
waarop in aftrek komt de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 230,- per maand;
- premie basisverzekering Zorgverzekeringswet € 150,- en verplicht eigen risico Zorgverzekeringswet € 32,-
waarop in aftrek komt het nominaal deel Zorgverzekeringswet van € 33,- per maand.
36. Partijen strijden over de hoogte van de kosten van de dochter. De dochter van partijen is inmiddels jongmeerderjarig en volgt een HBO-opleiding. Volgens de man bedragen haar kosten volgens de normen voor een HBO-student € 1.056,- per maand en worden deze alleen door hem gedragen.
37. Volgens de vrouw bedragen de kosten van de jongmeerderjarige conform het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud € 897,56 per maand. Hierop komt in aftrek de zorgtoeslag ad € 104,- per maand, zodat een bedrag van € 793,56 resteert. Aangezien de jongmeerderjarige thuiswonend is, heeft zij geen extra kosten voor huisvesting. De veronderstelde ouderlijke bijdrage is in dat geval € 403,17 per maand, zodat maximaal dit bedrag in de berekening van de draagkracht van de man moet worden betrokken, aldus de vrouw.
38. Voor de kosten van de dochter sluit het hof evenals partijen aan bij de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES. Uitgaande van de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud bedraagt het normbedrag voor een student Hoger onderwijs € 897,56 per maand. Nu de dochter bij de man thuis woont, acht het hof het redelijk dit bedrag te verminderen met het verschil tussen het normbedrag voor uitwonende en thuiswonende studenten in het beroepsonderwijs van € 737,07 - € 521,88 = € 215,19 per maand. Daarnaast komt nog de door de dochter ontvangen zorgtoeslag in aftrek op haar kosten voor levensonderhoud. Het hof begroot de kosten van de dochter dan op € 578,- per maand. Evenals partijen in hun respectieve draagkrachtberekeningen hebben gedaan, zal het hof dit bedrag onder nummer 134 van de draagkrachtberekening opnemen.
39. Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
40. Uit het vorenstaande volgt dat de man, in acht genomen de fiscale gevolgen, een draagkracht heeft voor partneralimentatie van € 333,- per maand.