In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 5 september 2019 was gewezen. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en belediging van een politieambtenaar. De feiten zijn gepleegd op respectievelijk 23 en 24 juli 2019 in 's-Gravenhage. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het slaan van het slachtoffer, [slachtoffer 1], en het beledigen van [slachtoffer 2], een politieambtenaar, met kwetsende woorden. In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de eerste rechter wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een taakstraf. Het hof heeft geoordeeld dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en heeft het vonnis bevestigd, met uitzondering van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter de wettelijke rente niet heeft toegekend en heeft daarom de verdachte verplicht om € 200,00 te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2019.
Het hof heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal vier dagen en benadrukt dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet vervalt door de toepassing van gijzeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R. van Eekeres, en mr. E. Mak was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.