ECLI:NL:GHDHA:2020:895

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
200.275.624/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep over medewerking aan verstrekking van gegevens en inlichtingen door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een incident in hoger beroep dat door [appellant] c.s. is ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst. Het hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, dat op 18 februari 2020 is gewezen. In het bestreden vonnis is [appellant] c.s. veroordeeld om op straffe van een dwangsom de gevraagde gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst te verstrekken. [appellant] c.s. heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van dit vonnis, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelt dat het belang van de Belastingdienst bij het verkrijgen van de gevraagde informatie zwaarder weegt dan het belang van [appellant] c.s. bij schorsing van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de Belastingdienst belang heeft bij een spoedige verkrijging van de gevraagde inlichtingen om navorderingsaanslagen te kunnen vaststellen. Het hof heeft ook overwogen dat de bezwaren van [appellant] c.s. niet opwegen tegen het belang van de Belastingdienst. Het arrest in het incident is op 19 mei 2020 gewezen en het hof heeft [appellant] c.s. in de kosten van het incident veroordeeld. De hoofdzaak zal in de stand waarin deze zich bevindt verder worden behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.275.624/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/585947/ KG ZA 19/1257

arrest in het incident van 19 mei 2020

inzake

1. [appellant],

wonende te [woonplaats],

2. [appellante],

wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. K.D. Smeele te 's-Gravenhage,
tegen
Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Belastingdienst,
advocaat: mr. W.I. Wisman te 's-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 16 maart 2020 is [appellant] c.s. in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 18 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1756; hierna: het bestreden vonnis).
Daarbij is verzocht om behandeling van het hoger beroep met verkorte termijnen als bedoeld in paragraaf 9.1 van het Landelijk procesreglement. Dat verzoek is afgewezen.
In de appeldagvaarding, tevens houdende memorie van grieven, heeft [appellant] c.s. vier grieven aangevoerd en een incidentele vordering ex artikel 351 Rechtsvordering ingesteld.
Bij memorie van antwoord tevens houdende memorie van antwoord in het incident heeft de Belastingdienst verweer gevoerd in het incident en de grieven (in de hoofdzaak) bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest in het incident gevraagd.

Beoordeling van de incidentele vordering

Tussen partijen is bij de rechtbank een kort geding aanhangig geweest over (onder meer) een geschil met betrekking tot, heel kort gezegd, de door de Belastingdienst gevorderde medewerking van [appellant] c.s. aan de verstrekking van gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.
In het bestreden vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is [appellant] c.s. veroordeeld om op last van een dwangsom de gevraagde gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst te verstrekken.
De Belastingdienst heeft het bestreden vonnis aan [appellant] c.s. betekend.
In dit incident vordert [appellant] c.s. dat het hof schorsing beveelt van het bestreden vonnis.
Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. Voor de maatstaven die behoren te worden aangelegd bij de beoordeling van het onderhavige verzoek, geldt op grond van vaste rechtspraak dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) moeten daarbij de volgende maatstaven worden aangelegd:
a. Uitgangspunt is dat een beslissing, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijkingen van dit uitgangspunt kunnen gerechtvaardigd zijn. Daarbij valt te denken aan omstandigheden die meebrengen dat het belang van een partij bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen beschikking en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de bestreden beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken beschikking hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Dit is anders in het geval deze beslissing berust op een kennelijke misslag.
4. Het hof gaat er (veronderstellenderwijs) vanuit dat de voorzieningenrechter geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het hof de hiervoor genoemde belangenafweging alsnog zal maken.
5. De Belastingdienst heeft belang bij spoedige verkrijging van de gevraagde inlichtingen en gegevens om de beoogde navorderingsaanslagen binnen korte termijn te kunnen vaststellen. Hierbij speelt mee dat informatie kan verdwijnen en dat de verhaalbaarheid voor zulke aanslagen teloor kan gaan.
Het hof oordeelt dat dit belang van de Belastingdienst bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis niet minder zwaar weegt dan het belang van [appellant] c.s. bij schorsing daarvan.
Hiervoor is met name redengevend dat de Belastingdienst per brief d.d. 18 maart 2020 aan het hof te kennen heeft gegeven niet te zullen overgaan tot het innen van de (eventueel) verbeurde dwangsommen, totdat in hoger beroep in kort geding is beslist.
Hiermee wordt voor nu tegemoet gekomen aan de (gestelde) bezwaren van [appellant] c.s. dat hij (i) niet aan het dictum van het bestreden vonnis kan voldoen (deze kwestie zal worden beoordeeld op het moment dat op het hoger beroep wordt beslist), (ii) door de betaling van dwangsommen geen financiële slagkracht meer heeft om (door) te procederen. Dat, zoals [appellant] c.s. verder stelt, (iii) het overleggen van gegevens en het geven van inlichtingen niet ongedaan gemaakt kan worden, vormt niet een belang dat groter is dan het hiervoor genoemde belang van de Belastingdienst.
Ten slotte is, anders dan [appellant] c.s. stelt, van een kennelijke misslag in het bestreden vonnis geen sprake.
6. Het hof zal het gevorderde in incident afwijzen en [appellant] c.s., als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het incident veroordelen.
7. Het hof zal bepalen dat in de hoofdzaak zal worden voort geprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt.
8. Dit leidt tot de volgende beslissingen.

Beslissing

in het incident:
  • wijst het gevorderde af;
  • veroordeelt [appellant] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van de Belastingdienst vastgesteld op € 1.074 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
- verklaart dit arrest in het incident wat de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
  • bepaalt dat in de hoofdzaak wordt voort geprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt;
  • houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.Y. Bonneur en H.A.J. Kroon en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 19 mei 2020.