ECLI:NL:GHDHA:2020:882

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
BK-19/00516
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015, waarbij de Inspecteur een bedrag van € 16.458 aan naheffingsaanslag heeft opgelegd, samen met een verzuimboete van € 998 en belastingrente van € 2.033. Na bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 7.476 en de verzuimboete tot € 747. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verder verminderd tot € 7.339. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij de Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de bewijslast voor de juistheid van de aangiften bij belanghebbende ligt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag, hoewel te hoog, terecht is opgelegd, omdat de aangiften te laag waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat er geen sprake was van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, maar de naheffingsaanslag en de boete verminderd. De belastingrente is ook dienovereenkomstig aangepast. De proceskosten zijn toegewezen aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00516

Uitspraak van 28 april 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] , [C] en [D] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 juli 2019, nr. SGR 19/416.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 16.458. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 998 opgelegd en € 2.033 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende en heeft hij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.476. De Inspecteur heeft eveneens de verzuimboete verminderd tot € 747 en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 769.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 174. De beslissing van de Rechtbank luidt:
"De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 7.339 en vermindert de verzuimboete en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.024;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 174 aan [belanghebbende] te vergoeden."
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier griffierecht geheven van € 259. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De griffier van het Hof heeft op 1 oktober 2019 een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank verzonden naar partijen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 januari 2020. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers BK‑19/00511 tot en met 19/00515 tussen belanghebbende en de Inspecteur. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken om in de week na de zitting bijeen te komen en de mogelijkheden voor een compromis te bespreken. Bij brief van 3 februari 2020, ingekomen bij het Hof op 6 februari 2020, heeft de Inspecteur het Hof bericht dat een compromis niet mogelijk bleek en heeft hij het Hof verzocht uitspraak te doen in de onderhavige zaak alsmede in de andere voormelde zaken.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het verkopen van magneetsieraden [E] , het geven van advies op het gebied van magneetsieraden ter ondersteuning van de gezondheid, coaching van consulenten, organisatie van verkoop en het geven van communicatietrainingen aan personen verbonden aan [E] .
2.2.
De Inspecteur is een boekenonderzoek gestart om onder meer de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ingediende aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 te onderzoeken. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is een rapport, met dagtekening 27 juli 2017, opgesteld. Hierin staat, voor zover van belang, vermeld:

"5.3.Overige verkopen

Tijdens het onderzoek heb ik de bankafsschriften van [belanghebbende] bekeken.
Volgens mij zijn niet alle inkomsten in de aangiften aangegeven. Het gaat om de volgende bedragen. Voor de specificatie van deze bedragen verwijs ik u naar de bijlagen overige Inkomsten.
2012 € 1.472, verschuldigde btw € 301
2013 € 6.476, verschuldigde btw € 450
2014 € 4.287, verschuldigde btw € 744
Dit leidt tot de volgende correcties:
2012
Privé € 1.773
Aan Omzet € 1.472
Aan te betalen BTW € 301
2013
Privé € 6.476
Aan Omzet € 6.025
Aan te betalen BTW € 450
2014
Privé € 5.031
Aan Omzet € 4.287
Aan te betalen BTW € 744
(…)
7. Omzetbelasting
7.1
Aangifte
De aangiften sluiten niet aan bij de administratie.
Dat leidt tot de volgende verschillen:
2015 na te heffen omzetbelasting € 2.751
2014 teruggave omzetbelasting € 523
2013 na te heffen omzetbelasting € 1.423
2012 teruggave omzetbelasting € 741
Voor de specificatie verwijs ik naar de bijlage aansluitingsberekening.
(…)
7.2.4
Niet aangegeven omzet
Zoals ik in het onderdeel 5.3 heb aangegeven zijn enkele verkopen niet aangegeven.
Dat leidt tot de volgende correcties:
2012 na te heffen omzetbelasting € 301
2013 na te heffen omzetbelasting € 450
2014 na te heffen omzetbelasting € 744
7.2.5
Privégebruik auto
Op grond van artikel 4 lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Hierna; Wet OB) dient een correctie voor het privégebruik van de auto plaats te vinden. Tijdens het onderzoek heb ik geen rittenregistratie aangetroffen. [Belanghebbende] verklaarde dat deze niet door haar is bijgehouden. De auto's worden ook voor woon-werkverkeer gebruikt. Dit leidt voor de omzetbelasting tot heffing, en als er geen sluitende rittenregistratie is bijgehouden, vindt de heffing plaats op basis van het forfait van 2,7% van de catalogusprijs van de (bestel)auto. Hieronder geef ik de berekening van de na te heffen omzetbelasting weer. Hierbij heb ik rekening gehouden met de dagen dat de auto's ter beschikking van [belanghebbende] stonden.
Kenteken
Cataloguswaarde
Vanaf
Tot
2012
2013
2014
2015
[F]
€ 43.652
14-7-2012
27-5-2016
€539,25
€1.178,60
€1.178,60
€739,45
[G]
€ 15.436
8-5-2015
tot en met heden
€147,30
[H]
€ 46.484
18-5-2015
tot en met heden
€477,96
totaal
€539,25
€1.178,60
€1.178,60
€1.364,71
De voorbelasting van het jaar 2014 is door mij gecorrigeerd. Daarom zal ik geen
correctie privégebruik auto opleggen.
Dit leidt tot de volgende correcties:
2012 na te heffen omzetbelasting € 539
2013 na te heffen omzetbelasting € 1.178
2015 na te heffen omzetbelasting € 1.354
(…)
7.3.3
Facturen niet aanwezig
De administratie over het jaar 2014 is niet aanwezig. De voorbelasting is niet aangetoond aan de hand van de Inkoop-en kostenfacturen. [Belanghebbende] heeft € 6.453 voorbelasting in aftrek gebracht.
Dit leidt tot de volgende correctie:
2014 minder voorbelasting € 6.453.
(…)
8.2.1
Naheffingsaanslagen
Overeenkomstig de berekeningen in dit hoofdstuk 7 worden over de jaren naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Deze zijn gebaseerd op artikel 20 van AWR.
2012
2013
2014
2015
Totaal
Aansluitingsverschil
€ 2.751
€ 523
€1.423
€ 741
€ 5.438
Niet aangegeven omzet
€ 301
€ 450
€ 744
€ 1.495
Privégebruik auto
€ 539
€ 1.178
€ 1.354
€ 3.071
Facturen niet aanwezig
€ 6.454
€ 6.454
Totaal
€ 3.591
€ 2.151
€ 8.621
€ 2.095
€ 16.458
(…)
9.2
Verzuimboete omzetbelasting
Voor de correctie omzetbelasting is sprake van geheel of gedeeltelijk niet betalen. Hiermede wordt gelijkgesteld het geval waarin ten onrechte tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting is verleend. Geheel of gedeeltelijk niet betalen is een verzuim. Daarom zal ik u naast de naheffingsaanslag een verzuimboete ingevolge artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen op leggen. Deze verzuimboete zal met toepassing van paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst worden vastgesteld op 10% van het gedeeltelijk niet betaalde bedrag met een maximum van € 4.920. De boete bedraagt in dit geval:
2012 € 359 (10% van € 3.591);
2013 € 215 (10% van € 2.151);
2014 € 215 (10% van € 1.423+734 )
2015 € 209.(10% van € 2095)
(…)

Bijlage: aansluitingsberekening omzetbelasting

Controle tijdvak
2015
2014
2013
2012
Totaal verschuldigd volgens Grootboek
€ 1.003
€ 805
€ 1.446
€ 639
Voorbelasting volgens Grootboek
€ 4.300
€ 6.453
€ 5.426
€ 3.800
Aan te geven volgens administratie
€ -3.297
€ -5.648
€ -3.980
€ -3.161
Volgens aangiften
€ -6.048
€ -5.125
€ -5.403
€ -2.420
Verschillen
€ 2.751
€ -523
€ 1.423
€ -741
2.3.
De Inspecteur heeft met dagtekening 21 november 2017 een brief aan belanghebbende verstuurd. De brief vermeldt, voor zover van belang:

"Toelichting correcties omzetbelasting.

In punt 7.1 van het rapport wordt een correctie toegepast in verband met aansluitingsverschillen. (…)
Ik heb vastgesteld dat deze correcties niet goed zijn verwerkt. Deze verschillen zijn aan verkeerde jaren toegerekend. (…)
In verband met de onjuiste toedeling van de aansluitingsverschillen is de aanslag onjuist samengesteld. De aanslag had moeten luiden:
2012
2013
2014
2015
Totaal
Aansluitingsverschil
€ -741
€ 1.423
€ -523
€ 2.751
€ 2.910
Niet aangegeven omzet
€ 301
€ 450
€ 744
€ 1.495
Privégebruik auto
€ 539
€ 1.178
€ 1.354
€ 3.071
Facturen niet aanwezig
€ 6.454
€ 6.454
Totaal
€ 99
€ 3.501
€ 6.675
€ 4.105
€ 13.930
2.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 7 november 2018 een brief aan belanghebbende verstuurd. De brief vermeldt dat de correctie van € 6.454 ten aanzien van de voor 2014 in aftrek gebrachte omzetbelasting wordt teruggedraaid:
"U hebt middels diverse kopiefacturen aangetoond dat over 2014 recht bestaat op aftrek van voorbelasting. De in punt 7.3.3 van het rapport genoemde correctie komt te vervallen."
2.5.
De stukken van het geding bevatten rekeningafschriften van een privérekening bij […] met rekeningnummer […] . Dat rekeningnummer gebruikt belanghebbende zowel privé als zakelijk.
2.6.
De stukken van het geding bevatten een factuur betreffende de verkoop van een Smart occasion met kenteken [G] . Op de factuur is geen btw in rekening gebracht. De factuur vermeldt, voor zover van belang:
"Deze verkoop valt onder de bijzondere regeling – gebruikte goederen"

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.
"10. Ten aanzien van de aansluitingsverschillen heeft [belanghebbende] aangevoerd dat deze niet gespecificeerd zijn waardoor zij niet kan controleren of de geconstateerde verschillen juist zijn. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Uit het onderzoeksrapport van [de Inspecteur] volgt dat de aansluitingsverschillen zien op het verschil tussen de door [belanghebbende] opgestelde grootboekrekening omzetbelasting en de door haar ingediende aangiften omzetbelasting. Aldus is alle benodigde informatie voor haar beschikbaar. Het is vervolgens aan [belanghebbende] om aannemelijk te maken dat de geconstateerde verschillen buiten de heffing dienen te blijven. [Belanghebbende] heeft geen onderbouwing gegeven en is niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag voor zover deze ziet op de aansluitingsverschillen terecht opgelegd.
11. [ De Inspecteur] heeft bedragen die gedurende 2012, 2013 en 2014 op de bankrekening van [belanghebbende] zijn gestort als niet aangegeven omzet in de naheffing betrokken. Volgens [belanghebbende] is het grootste deel van deze ontvangsten ten onrechte tot de omzet gerekend. [Belanghebbende] stelt dat sprake is van privé-ontvangsten, terugbetalingen van leningen, hobbymatige inkomsten en bedragen die wel degelijk in de aangiften omzetbelasting zijn verantwoord.
12. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat op een zakelijk gebruikte rekening tevens bedragen zijn ontvangen die buiten de omzet vallen, op [belanghebbende] rust. [Belanghebbende] maakt niet met facturen of anderszins aannemelijk dat de ontvangsten een ander dan zakelijk karakter hebben. De tot de stukken van het geding behorende bankafschriften geven onvoldoende uitsluitsel over de aard van de betalingen aan [belanghebbende]. Uitzondering hierop vormen betalingen ten bedrage van € 857,53 (€ 558,53 “declaratie oma” en € 299 “Tablet Samsung declaratie [belanghebbende] Dank voor de moeite”) in 2012 door [I] , de broer van [belanghebbende]. Met de omschrijving op de bankafschriften en hetgeen dienaangaande voor het overige door [belanghebbende] is verklaard, acht de rechtbank aannemelijk dat deze ontvangsten in de privésfeer van [belanghebbende] hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal de naheffingsaanslag verminderen met € 137 ((€ 857,53/119) *19) tot € 7.339 (€ 7.476 -/- € 137).
13. Met betrekking tot het privégebruik auto stelt de rechtbank vast dat het door [belanghebbende] bepleite bedrag aan omzetbelasting (€ 4.114) het daadwerkelijk in de naheffing betrokken bedrag (€ 3.071) overstijgt. Het standpunt van [belanghebbende] kan dan ook niet leiden tot vermindering van de naheffingsaanslag.
Verzuimboete
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag, alhoewel te hoog, terecht is opgelegd. De aangiften omzetbelasting zijn door [belanghebbende] dan ook te laag ingediend, hetgeen er in heeft geresulteerd dat de verschuldigde omzetbelasting gedeeltelijk niet is betaald. Op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur in een dergelijk geval een verzuimboete opleggen. Alleen bij een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van een pleitbaar standpunt of avas, hetgeen zich voordoet als een belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt, is in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete dan ook terecht opgelegd. Wel dient de boete, die met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingrecht, is bepaald op 10% van de verschuldigde belasting, te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag. De rechtbank acht de aldus verminderde boete passend en geboden.
Belastingrente
15. Voor zover [belanghebbende] stelt dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht omdat de naheffingsaanslag reeds op een eerdere datum had kunnen worden opgelegd, kan de rechtbank deze stelling niet volgen. De aanslag is opgelegd binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn. Voor het overige heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase wordt geen vergoeding toegekend nu voorafgaande aan de bestreden uitspraken op bezwaar niet om een dergelijke vergoeding is verzocht. Er bestaat ook geen aanleiding om een aanvullende vergoeding toe te kennen voor door de rechtsbijstandverlener opgegeven reis- en verletkosten. Deze kosten zijn inbegrepen in de forfaitaire vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag en de boete- en rentebeschikkingen en subsidiair tot vermindering van voormelde aanslag en beschikkingen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Aansluitingsverschillen
5.1.
De Rechtbank heeft in overweging 10 van haar uitspraak geoordeeld dat de naheffingsaanslag voor zover deze ziet op de aansluitingsverschillen terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen voormeld oordeel noch tegen de door de Inspecteur berekende aansluitingsverschillen. Voor zover de aansluitingsverschillen in hoger beroep nog in geschil zijn, onderschrijft het Hof het oordeel in voormelde overweging van de Rechtbank en de gronden waarop zij berust.
Bankontvangsten
5.2.
De Inspecteur heeft, aan de hand van bankafschriften van het rekeningnummer bij […] (zie 2.5) verschillende bankontvangsten aangemerkt als omzet waarover omzetbelasting is verschuldigd en heeft ter zake omzetbelasting nageheven. De betreffende bankontvangsten zijn opgenomen als "bijlage: bankontvangsten" bij het rapport van 27 juli 2017.
5.3.
In beginsel rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de verschuldigde omzetbelasting over de naheffingstijdvakken hoger is dan door belanghebbende is aangegeven op de Inspecteur. Dit uitgangspunt neemt echter niet weg dat uit de omschrijvingen bij de bankontvangsten, welke zijn gebaseerd op de administratie van belanghebbende, niet in alle gevallen kan worden afgeleid of sprake is van een zakelijke ontvangst dan wel een ontvangst in de privésfeer. Bovendien heeft de Inspecteur in beroep onbetwist gesteld dat de bankrekening hoofdzakelijk wordt gebruikt voor zakelijke ontvangsten. Een redelijke bewijslastverdeling brengt daarom mee dat het aan belanghebbende is een zodanige verklaring te geven voor de bankontvangsten dat aannemelijk is dat die ontvangsten geen omzet betreffen.
5.4.
In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat de bankontvangsten betrekking hebben op respectievelijk een terugbetaling van een advocaat die belanghebbende en haar broer in de arm hadden genomen voor een privékwestie, de terugbetaling van voorgeschoten bedragen en verstrekte leningen aan collega's en ontvangsten uit de verkoop van hondentassen die door belanghebbende op hobbymatige basis zijn gemaakt. Voorts heeft de Inspecteur bedragen meegenomen in de correctie die belanghebbende wel degelijk in de aangiften omzetbelasting heeft opgenomen (dubbeltellingen). Ter onderbouwing van haar stelling heeft belanghebbende in beroep bankafschriften overgelegd van enkele van de bankontvangsten.
5.5.
De door belanghebbende overgelegde bankoverzichten (bijlage 8 bij het beroepschrift) vermelden een bedrag van € 75 ontvangen op 20 januari 2014 met omschrijving "Golden retriever tas zittend" en een bedrag van € 80 ontvangen op 18 februari 2014 met omschrijving "collietas". Voorts vermeldt de voormelde "bijlage: bankontvangsten" een bedrag van € 65 ontvangen op 5 april 2013 met omschrijving " […] tasje". Het Hof acht in dit verband aannemelijk de stelling van belanghebbende dat zij als hobby handtassen van knuffelhonden heeft gemaakt waarvan zij enkele heeft verkocht. Dit heeft tot gevolg dat de naheffingsaanslag verminderd wordt met € 38 ((220/121)*21).
5.6.
Het Hof acht met de Rechtbank aannemelijk dat de ontvangsten ten bedrage van € 857,53 (€ 558,53 “declaratie oma” en € 299 “Tablet Samsung declaratie [belanghebbende] Dank voor de moeite”) in 2012 door [I] , de broer van belanghebbende, in de privésfeer van belanghebbende hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd met € 137 ((€ 857,53/119) *19).
Ten aanzien van de overige ontvangsten is niet aannemelijk gemaakt dat deze niet tot de omzet behoren nu de omschrijving bij die ontvangsten op de bankafschriften onvoldoende uitsluitsel geven over de aard van de betalingen aan belanghebbende. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd die een andere conclusie kunnen dragen. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van dubbeltellingen.
Privégebruik auto
5.7.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat indien en voor zover geen omzetbelasting in aftrek is gebracht voor het gebruik en onderhoud van een auto, ook geen correctie voor het privégebruik van die auto kan plaatsvinden.
5.8.
Uit de aan de Inspecteur overgelegde inkoopfacturen ter onderbouwing van de door belanghebbende in aftrek gebrachte omzetbelasting (bijlage 11 bij het verweerschrift in eerste aanleg) en het beroepschrift van belanghebbende is af te leiden dat belanghebbende omzetbelasting in aftrek heeft gebracht voor het gebruik van de auto's met kenteken [F] en [H] . Nu tussen partijen niet in geschil is dat die auto's door belanghebbende (mede) in privé zijn gebruikt, heeft de Inspecteur voor voormelde auto's terecht een correctie voor het privégebruik opgenomen in de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat de correctie voor het privégebruik van de twee auto's tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
5.9.
Uit de factuur van de auto met kenteken [G] volgt dat geen omzetbelasting in rekening is gebracht voor de verkoop omdat de btw‑margeregeling van toepassing was. Dit betekent dat een correctie voor het privégebruik van die auto mogelijk is voor zover sprake is van kosten voor het gebruik en onderhoud van die auto (vgl. HvJ 27 juni 1989, Kühne, C-50/88, FED 1990/739). In dit verband staat tussen partijen vast dat belanghebbende uitsluitend de omzetbelasting voor het aanbrengen van de belettering op die auto in aftrek heeft gebracht (€ 21,42). Naar het oordeel van het Hof zijn dit geen kosten voor het gebruik of onderhoud van die auto zodat de Inspecteur ten onrechte een correctie voor het privégebruik van € 147,30 heeft opgenomen in de naheffingsaanslag.
Verzuimboete
5.10.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank dat aan belanghebbende terecht een verzuimboete is opgelegd. Wel dient de boete te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag. Het Hof acht de boete, na vermindering, passend en geboden.
Belastingrente
5.11.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd die verband houden met de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld nog gebleken. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.

Proceskosten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.575 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van het Hof, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1 en een factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken inclusief de zaken met nummers BK-19/00511 tot en met 19/00515). Van de proceskosten van € 1.575 kent het Hof in deze zaak de helft toe afgerond € 787.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 259 te worden vergoed.

Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens ten aanzien van de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.154;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de boetebeschikking dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van het hoger beroep van belanghebbende van €787;
  • draagt de Inspecteur op het betaalde griffierecht voor het Hof van € 259 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, E.M. Vrouwenvelder en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 28 april 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.