ECLI:NL:GHDHA:2020:850

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
200.272.758/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging faillissement ICE Beheer B.V. wegens gebrek aan pluraliteit van schuldeisers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillietverklaring van ICE Beheer B.V. (hierna: ICE), die op 14 januari 2020 door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. ICE was in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. R. Cats als rechter-commissaris en mr. M.M. Dellebeke als curator. ICE heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om het vonnis te vernietigen. De kern van de zaak draait om de vraag of er sprake is van een pluraliteit van schuldeisers, wat een vereiste is voor een faillietverklaring.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2020 heeft de bestuurder van ICE, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. ICE betwistte dat zij in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, en voerde aan dat de vordering van de Belastingdienst, die door Walinco als steunvordering was ingediend, inmiddels was voldaan. De curator bevestigde dat de vordering van de Belastingdienst was voldaan en dat er geen andere schuldeisers onbetaald waren gebleven, behalve Walinco.

Het hof oordeelde dat niet summierlijk was gebleken van het bestaan van een pluraliteit van schuldeisers, aangezien ICE alleen de vordering van Walinco onbetaald liet. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Rotterdam en wees het verzoek tot faillietverklaring van ICE af. Tevens werd ICE veroordeeld in de proceskosten, en het hof stelde de faillissementskosten vast op € 7.135,02, inclusief BTW. De uitspraak benadrukt het belang van het pluraliteitsvereiste in faillissementszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.272.758/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/20/17 F

arrest van 20 februari 2020

inzake

ICE Beheer B.V.,

gevestigd te Vlaardingen,
appellante,
hierna te noemen: ICE,
advocaat: mr. W.T.N. Vlasveld te Leiden,
tegen

Walinco Puls- en Heibedrijf B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Walinco,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2020 is ICE in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R. Cats tot rechter commissaris en met aanstelling van mr. M.M. Dellebeke, advocaat te Den Haag, als curator. Bij verzoekschrift (met producties) ingekomen ter griffie van het hof op 21 januari 2020, is ICE van dat vonnis in hoger beroep gekomen en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
Het hof heeft naast het beroepschrift kennisgenomen van het verslag van de curator (met bijlagen) van 13 februari 2020, alsmede aanvullende producties 4 t/m 6, toegestuurd door ICE en producties 1 t/m 11, toegestuurd door Walinco.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020, waarbij [bestuurder ICE] (middellijk bestuurder van ICE, hierna: [bestuurder ICE]) is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van [betrokkene]. Verder zijn verschenen de advocaat van Walinco, alsmede de curator.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Walinco en van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat ICE in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
2. De grieven en argumenten van ICE kunnen als volgt worden samengevat.
Walinco heeft het faillissement van ICE aangevraagd op basis van een door ICE betwiste vordering en een steunvordering van de Belastingdienst. De vordering van de Belastingdienst is door [bestuurder ICE] op 13 februari 2020 voldaan, zodat er thans geen sprake meer is van pluraliteit van schuldeisers. De kosten van de curator zijn voldaan door storting van het daarmee gemoeide bedrag op de derdengeldenrekening van de curator. Daarnaast staat er een bedrag op de derdenrekening van de advocaat van ICE ter zekerheidstelling voor de (betwiste) vordering van Walinco. Gelet op het voorgaande betwist ICE dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen en verzoekt zij het hof het uitgesproken faillissement te vernietigen.
3. Ter zitting van het hof hebben partijen en de curator hun standpunten toegelicht.
4. De curator heeft ter zitting van het hof bevestigd dat de vordering van de Belastingdienst is voldaan. Naast de Belastingdienst heeft zich daags voor de zitting bij het hof nog een schuldeiser bij de curator gemeld, maar ook deze is door [bestuurder ICE] voldaan. Het is de curator niet gebleken dat [bestuurder ICE] door voornoemde betalingen een vordering op ICE heeft verkregen uit hoofde van een rekening-courant verhouding of anderszins. Voor zover hij kan beoordelen is de rekening-courant schuld van [bestuurder ICE] zodanig van omvang dat er ook na verrekening van de betalingen een vordering van ICE op [bestuurder ICE] overblijft. Nu ICE naast de vordering van Walinco geen andere schuldeisers onbetaald laat en de faillissementskosten heeft voldaan, heeft de curator het hof geadviseerd het faillissement van ICE te vernietigen.
5. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Walinco. Dat ICE een (substantiële) tegenvordering heeft op Walinco, zoals door ICE is aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof is echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat ICE verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen, omdat niet is voldaan aan het pluraliteitsvereiste. Volgens vaste rechtspraak geldt als voorwaarde voor het vaststellen van de toestand van te hebben opgehouden te betalen, dat er in ieder geval sprake moet zijn van een pluraliteit van schuldeisers, waarbij ten minste één van de vorderingen opeisbaar moet zijn. Het faillissement heeft immers ten doel het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder diens gezamenlijke schuldeisers. Met dat doel strookt niet de faillietverklaring van een schuldenaar die slechts één schuldeiser heeft. In hoger beroep is gebleken dat ICE alleen de vordering van Walinco onbetaald laat. Walinco heeft haar ter zitting van het hof aangevoerde stelling dat het er voor moet worden gehouden dat [bestuurder ICE] door de betaling van de twee bij de curator bekende schuldeisers van ICE wel degelijk een vordering op ICE heeft verkregen niet aannemelijk gemaakt, zodat hieraan voorbij wordt gegaan, mede gezien de door de curator gegeven toelichting die inhoudt dat het hoogst waarschijnlijk is dat een rekening courant vordering van ICE op [bestuurder ICE] resteert.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
ICE zal in de kosten worden veroordeeld als na te melden, nu ondanks de vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring de vordering daartoe terecht is ingesteld en thans slechts wordt afgewezen omdat pas na het instellen van het hoger beroep niet meer is voldaan aan het pluraliteitsvereiste.
7. Hetgeen meer of anders is aangevoerd kan in het kader van het onderhavige hoger beroep niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2020,
en opnieuw rechtdoende:
- wijst het verzoek tot faillietverklaring ten aanzien van ICE af,
- stelt het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator vast op € 7.135,02 inclusief BTW, brengt dit bedrag ten laste van ICE en verstaat dat ICE dit bedrag heeft voldaan,
- veroordeelt ICE in de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van Walinco begroot op € 639,- aan griffierecht en € 2.220,- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld kennis geeft van deze uitspraak aan de griffier van de rechtbank Rotterdam.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, M. Flipse en D.A. Schreuder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.