ECLI:NL:GHDHA:2020:840

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
2200290918
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor poging moord, diefstal met geweld en wapenbezit na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor poging tot moord, diefstal met geweld en wapenbezit. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond op 16 augustus 2017 in Rotterdam, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaargewond raakte. De verdachte ontkende betrokken te zijn geweest bij de schietpartij en beriep zich op zijn zwijgrecht. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn verklaringen van getuigen en medeverdachten onderzocht. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om de betrokkenheid van de verdachte bij de schietpartij en de andere tenlastegelegde feiten vast te stellen. De herkenning van de verdachte door getuigen werd als onbetrouwbaar beschouwd, en de verklaringen van de verdachte vonden steun in die van medeverdachten. Het hof sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002909-18
Parketnummers: 10-700396-17 en 99-000444-37 (VI)
Datum uitspraak: 11 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
BRP-adres: [BRP-adres],
volgens eigen opgave verblijvende op het adres: [verblijfadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
4 september 2019 en 26 februari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of een of meer kogel(s) heeft afgevuurd naar/in de richting van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen en/of
- op dreigende toon toevoegen van de woorden: "Ga zitten, ga zitten" en/of "Geld, geld", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking
- die [slachtoffer 1] (met kracht) vastpakken/grijpen bij de nek/keel, althans van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- voelen over de kleding van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- met dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal schieten op die [slachtoffer 1];
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (of meer) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° en/of Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet in de vorm van een pistool en/of munitie van categorie II en/of III, te weten één of meer kogelpatro(o)n(en), voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen voor de duur van 852 dagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op woensdag 16 augustus 2017 heeft in het trappenhuis van een portiek aan de [locatie 1] te Rotterdam een schietpartij plaatsgevonden. Bij aankomst trof de politie [slachtoffer 1] zwaargewond aan. Hij bleek meerdere schotverwondingen te hebben.
Er werd een huls aangetroffen waarvan later is vastgesteld dat deze waarschijnlijk is verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het merk FN in het kaliber 7,65 Browning.
[Slachtoffer 1] bleek samen met [slachtoffer 2] vanuit België naar Rotterdam te zijn gekomen om (voor € 8.000,-) verdovende middelen te kopen. Zij hadden afgesproken in de [locatie 2] te Rotterdam, waar ze waren opgehaald door twee mannen in een Toyota Yaris (naar later bleek met het kenteken [kenteken]). De afspraak was door [slachtoffer 2] gemaakt met de gebruiker van het telefoonnummer
[telefoonnummer]. Met de twee mannen in de Toyota Yaris waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de [locatie 1] gereden, waar de schietpartij heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij de genoemde schietpartij, maar heeft zich gedurende zijn voorarrest voor het overige grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft (pas) op de zitting van 4 september 2019 openheid van zaken willen geven en heeft toen verklaard dat niet hij, maar medeverdachte [medeverdachte] de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] in zijn bezit had ten tijde van het ten laste gelegde. Het hof heeft vervolgens ambtshalve beslist dat [medeverdachte] geconfronteerd diende te worden met de door de verdachte afgelegde verklaring en daartoe gehoord diende te worden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de betrokkenheid van de verdachte bij hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd allereerst blijkt uit de herkenning van de verdachte door de getuige [slachtoffer 2]. Daarnaast blijkt die betrokkenheid volgens de advocaat-generaal uit het gegeven dat de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] bij de verdachte in gebruik was en uit het feit dat de verdachte betrokken was bij het ophalen van de Toyota Yaris met kenteken [kenteken] en zich bezig heeft gehouden met de schade die aan die auto was ontstaan. Tot slot heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgegeven signalement van de bijrijder van de Toyota Yaris past bij dat van de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, nu er volgens de raadsman twijfel bestaat over de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict ten tijde van het plegen van het feit. Daartoe heeft de raadsman, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De op de zitting van 4 september 2019 afgelegde verklaring van de verdachte over wie de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] ten tijde van het ten laste gelegde gebruikte wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte] en de overige bevindingen in het dossier. Daarnaast zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet bruikbaar voor het bewijs, onder meer omdat ze elkaar onvoldoende ondersteunen. Voorts is de herkenning van de verdachte door [slachtoffer 2] tijdens de enkelvoudige fotoconfrontatie onbetrouwbaar, nu [slachtoffer 2] de verdachte pas na de tweede fotoconfrontatie stelt te herkennen, terwijl hij de verdachte bij de eerste fotoconfrontatie niet heeft herkend.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Op 18 augustus 2017 is aan [slachtoffer 2] na zijn verhoor een foto van de verdachte getoond. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij de man op de foto nog nooit had gezien en dat hij niet met deze man had afgesproken. Op 9 oktober 2017 heeft er tijdens een ander verhoor van [slachtoffer 2] wederom een enkelvoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij hem dezelfde foto van de verdachte is getoond. Tijdens deze fotoconfrontatie heeft [slachtoffer 2] verklaard de persoon op de foto voor 1000 % te herkennen als de bijrijder van de auto waarmee hij is opgehaald.
Nu er geen plausibele verklaring is voor het feit dat [slachtoffer 2] bij de tweede fotoconfrontatie heeft verklaard de verdachte wel te herkennen, terwijl [slachtoffer 2] hem tijdens de eerste fotoconfrontatie met dezelfde foto niet herkende, is het hof van oordeel dat het resultaat van de tweede fotoconfrontatie onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken, onder meer omdat
niet uitgesloten kan worden dat de herkenning een herkenning is op basis van de eerdere fotoconfrontatie.
Het hof zal derhalve de (vermeende) herkenning van de verdachte door [slachtoffer 2] op basis van de enkelvoudige fotoconfrontatie niet gebruiken als bewijs.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 4 september 2019 voor het eerst een verklaring afgelegd met betrekking tot de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer]. Naar aanleiding van deze verklaring is [medeverdachte] gehoord. De verklaring van de verdachte over het gebruik van de telefoon is bevestigd door [medeverdachte]. Het hof is van oordeel dat niet voldoende uit te sluiten valt dat het met betrekking tot het gebruik van de telefoon zo is gegaan als de verdachte stelt.
Daarbij is van belang dat getuige [getuige] reeds in een vroeg stadium heeft verklaard dat ene [man] de door [getuige] gehuurde Toyota Yaris heeft geleend, dat door de politie is waargenomen dat [medeverdachte] deze huurauto terugbrengt bij [getuige] en dat de verkeersgegevens van een (ander) telefoonnummer dat eerder al aan [medeverdachte] werd toegeschreven rond het tijdstip van de schietpartij overeenkomsten vertonen met de ARS-gegevens van de huurauto. De verklaring van de verdachte vindt daarmee niet alleen steun in de verklaring van [medeverdachte], maar ook in andere onderzoeksresultaten.
Het hof is van oordeel dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgegeven signalementen onvoldoende onderscheidend zijn om als (steun-)bewijs te dienen voor de betrokkenheid van de verdachte bij hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Nu uit verklaringen en een tapgesprek betreffende de schade aan de Toyota Yaris blijkt dat de gehuurde auto door meerdere mensen is gebruikt, terwijl de verdachte nu juist niet wordt genoemd als één van de gebruikers, acht het hof ook de wel gebleken betrokkenheid van de verdachte bij deze auto onvoldoende om als bewijs te dienen voor de betrokkenheid van de verdachte bij hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Het hof merkt tot slot op dat [slachtoffer 1], geconfronteerd met de verdachte, hem niet heeft herkend als een van de twee mannen met wie hij en [slachtoffer 2] naar de [locatie 1] zijn gereden.
Gelet op voorgaande is niet met de daarvoor vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat de verdachte enig aandeel heeft gehad in de schietpartij waarbij [slachtoffer 1] zwaargewond is geraakt en kan daardoor ook niet worden vastgesteld dat de verdachte bij het onder 2 en 3 ten laste gelegde betrokken is geweest. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijke verzoeken gedaan voor het geval het hof niet tot een vrijspraak zou besluiten.
Nu de verdachte van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken, behoeven deze voorwaardelijke verzoeken geen nadere bespreking.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500.000,00.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in hoger beroep verlaagde bedrag van
€ 58.224,00, bestaande uit € 8.224,00 materiële schade en
€ 50.000,00 immateriële schade.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 december 2013, gewezen onder parketnummer 22-005466-12, is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. De veroordeelde is ter zake van die veroordeling op 8 oktober 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een proeftijd van 852 dagen, onder – voor zover in dezen van belang - de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 21 juni 2018 onder
VI-nummer 99-000444-37 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) voor een periode van 852 dagen ingediend, welke vordering bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel zal worden toegewezen.
Nu de verdachte van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken, zal de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden afgewezen.
Bevel tot voorlopige hechtenis
Gelet op de beslissing tot algehele vrijspraak van de verdachte zal het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst afde door de officier van justitie op 21 juni 2018 onder VI-nummer 99-000444-37 ingediende vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2020.