ECLI:NL:GHDHA:2020:826

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
200.245.233/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeclaim tegen verzekeraar na waterschade aan woning en uitkering aan partner

In deze zaak gaat het om een schadeclaim van [appellant] tegen Vivat Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Reaal Schadeverzekeringen, naar aanleiding van waterschade aan zijn woning. De schade is ontstaan door een lekkage in de vloerverwarming, die in december 2009 heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft de schade gemeld bij de verzekeraar, maar de uitkering is gedaan aan [geïntimeerde], de partner van [appellant], die de schade namens hem zou hebben afgehandeld. [appellant] stelt dat hij recht heeft op de schadevergoeding, omdat de uitkering ten onrechte aan [geïntimeerde] is gedaan. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat zij oordeelde dat Reaal op basis van de omstandigheden mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] gerechtigd was om de schadevergoeding te ontvangen.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven herhaald, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden door de uitkering aan [geïntimeerde]. Het hof constateert dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd van zijn stellingen en dat de facturen die door [geïntimeerde] zijn overhandigd aan de schade-expert niet vals zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellant] af.

In de vrijwaringszaak, die ook aan de orde is, wordt de vordering van Reaal tegen [geïntimeerde] behandeld. Het hof oordeelt dat, omdat de vordering van [appellant] in de hoofdzaak niet wordt toegewezen, de grieven van Reaal niet aan de orde komen. Het hof bekrachtigt ook in deze zaak het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummers : 200.245.233/01 (hoofdzaak) en 200.246.342/01 (vrijwaringszaak)
Zaaknummers rechtbank: C/09/520395/HA ZA 16-1192 en C/09/532035/HA ZA 17-491

arrest van 21 april 2020

inzake de hoofdzaak:

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te Den Haag,
tegen

Vivat Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Reaal Schadeverzekeringen,

gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Reaal,
advocaat: mr. J.C. Rous te Rotterdam,
en inzake de vrijwaringszaak:

Vivat Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Reaal Schadeverzekeringen,

gevestigd te Amstelveen,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna te noemen: Reaal,
advocaat: mr. J.C. Rous te Rotterdam,
tegen

[naam 2] ,

wonend op een geheim adres,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. K. Both te Vleuten.

Het geding in de hoofdzaak

Bij exploot van 20 augustus 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 23 mei 2018. Bij arrest van 18 september 2018 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 28 november 2018. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Reaal de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld. [appellant] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Het geding in de vrijwaringszaak

Bij exploot van 14 september 2018 is Reaal, ingevolge artikel 339 lid 5 Rv tijdig, in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 23 mei 2018. Bij arrest van 23 oktober 2018 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 28 november 2018. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven met producties heeft Reaal twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en tevens voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. Reaal heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel met productie. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep in de hoofdzaak

1. Tegen de door de rechtbank in het vonnis van 23 mei 2018 vastgestelde feiten zijn niet uitdrukkelijk grieven gericht, maar in de toelichting op zijn grieven maakt [appellant] duidelijk dat hij het met enkele feitenvaststellingen van de rechtbank niet eens is. Het hof zal daarmee rekening houden. Het gaat in deze zaak – samengevat – om het volgende:
a. [appellant] is eigenaar van de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning).
b. [appellant] heeft van 2001 tot eind 2011 een relatie gehad met [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde] ). Samen hebben ze een zoon.
c. [geïntimeerde] verbleef in ieder geval in het najaar van 2010 in de woning van [appellant] , samen met hun zoon die in de buurt van de woning op school zat.
d. [appellant] heeft bij Reaal voor de woning een woonhuisverzekering afgesloten.
e. [appellant] heeft op 20 oktober 2010 bij Reaal telefonisch melding gemaakt van schade aan de woning die bijna een jaar eerder in december 2009 was ontstaan als gevolg van een lekkage in de vloerverwarming. Ten tijde van deze melding was de schade al hersteld.
f. Reaal heeft Interlloyd Survey B.V. (hierna: Interlloyd) ingeschakeld als schade-expert.
g. Interlloyd heeft een afspraak gemaakt voor een bezoek aan de woning, gebruikmakend van het door [appellant] daarvoor aan Reaal gegeven telefoonnummer van [geïntimeerde] .
h. Op 4 november 2010 heeft [geïntimeerde] de expert in de woning ontvangen. [geïntimeerde] heeft hem de plaats van de schade getoond en foto’s van de verrichte werkzaamheden overhandigd. Verder heeft [geïntimeerde] hem een aantal facturen verstrekt waarop het adres van de woning was vermeld.
i. De expert heeft op 6 december 2010 een voorlopig en op 3 januari 2011 een definitief schaderapport opgesteld. In het voorlopig rapport heeft hij vermeld dat [geïntimeerde] gehuwd is met [appellant] en dat zij samen met twee kinderen de woning bewonen. In het definitieve rapport is vermeld dat de schade, na een afsluitend gesprek met [geïntimeerde] , aan de hand van facturen kan worden vastgesteld op € 27.495,- en dat dit bedrag kan worden overgemaakt naar een op naam van [geïntimeerde] gestelde rekening.
j. Reaal heeft vervolgens in januari 2011 het bedoelde bedrag overgemaakt op de rekening van [geïntimeerde] en deze betaling bevestigd in brieven gericht aan het adres van de woning ten name van [geïntimeerde] en aan de assurantietussenpersoon van [appellant] .
h. Op 10 december 2012 heeft bemiddelings- en adviesbureau Tempo namens [appellant] aan Reaal bericht dat zij het schadebedrag aan de verkeerde persoon heeft betaald.
i. Bij brief van 17 maart 2014 heeft de advocaat van [appellant] aan Reaal verzocht om het bedrag van € 27.495,- over te maken op diens bankrekening.
2. In deze procedure vordert [appellant] veroordeling van Reaal tot betaling van bedoeld bedrag van € 27.495,-, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op de grond dat hij als verzekeringnemer recht heeft op deze schade-uitkering, terwijl Reaal niet bevrijdend heeft kunnen betalen aan [geïntimeerde] .
3. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Volgens de rechtbank mocht Reaal er op basis van aan [appellant] toerekenbare schijn op vertrouwen dat [geïntimeerde] gerechtigd was om de schade aan de woning van [appellant] namens hem af te handelen en de schade-uitkering namens hem in ontvangst te nemen. Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen dit oordeel.
4. De rechtbank heeft haar afwijzing van de vordering van [appellant] tevens gegrond op het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [appellant] schade heeft geleden als gevolg van het feit dat Reaal de schade aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd, en niet aan hem. [appellant] bestrijdt dit oordeel met zijn tweede grief.
5. Het hof ziet aanleiding eerst de tweede grief van [appellant] te beoordelen. [appellant] voert aan – naar het hof begrijpt – dat de facturen die [geïntimeerde] aan de schade-expert heeft overhandigd en waar de schadebegroting op is gebaseerd door [geïntimeerde] zijn vervalst, althans dat zij geen betrekking hebben op het herstel van de woning. Volgens [appellant] heeft hijzelf alle kosten van het herstel van de woning betaald, en niet [geïntimeerde] . Zo stelt hij wekelijks € 1000,- te hebben betaald aan ene [naam 3] , tot een totaalbedrag van € 22.000,-. Deze betalingen vonden cash plaats zonder factuur. Hij erkent dat [geïntimeerde] de kosten van de keuken tot een bedrag van € 5.600,- heeft betaald, maar hij stelt dat hij dit bedrag hiervoor zelf eerst cash aan [geïntimeerde] zou hebben gegeven. De andere facturen waarop de schadebegroting is gebaseerd, die deels door [geïntimeerde] zijn betaald, stelt hij niet te kennen.
6.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat hij de kosten van het herstel van de woning zelf heeft betaald, onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. [appellant] heeft geen enkele factuur of betalingsbewijs overgelegd. Evenmin heeft hij een specificatie van de verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten gegeven. Aangezien de schade-expert blijkens zijn rapport onder meer heeft geconstateerd dat er een nieuwe plavuizenvloer in de woning is gelegd, ligt het in de rede dat er een factuur van de aangeschafte tegels zal zijn. Reaal heeft in dit verband een door [geïntimeerde] aan de schade-expert gegeven factuur van Balkan Bouw van 1 december 2010 ad € 11.602,50 overgelegd, waarop onder meer vloertegels, vloerverwarming en het slopen van de keuken is vermeld. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat deze (op naam van [appellant] gestelde) factuur vals zou zijn, zoals [appellant] stelt. Vast staat dat [appellant] – die stelt de factuur niet te kennen – deze niet heeft betaald. Hij heeft ook geen andere aan hem gerichte factuur overgelegd waaruit blijkt dat een nieuwe vloerverwarming en nieuwe plavuizenvloer in de woning is gelegd en ook anderszins heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij voor die werkzaamheden heeft betaald. Reaal heeft verder gemotiveerd betwist dat [appellant] een bedrag van € 5.600,- aan [geïntimeerde] heeft gegeven om de keuken te betalen. Het hof acht dit ook niet aannemelijk geworden. Dat [appellant] dit bedrag cash aan [geïntimeerde] heeft gegeven en ook de betalingen voor de herstelkosten allemaal cash zou hebben gedaan omdat [appellant] zoveel contant geld overhield van zijn rijschool acht het hof zonder nadere toelichting en onderbouwing, niet aannemelijk, mede gezien het feit dat [appellant] ook nog een baan als buschauffeur had en dus maar beperkt tijd had voor het geven van rijlessen. Ook dit heeft [appellant] niet nader gemotiveerd en onderbouwd. Hetzelfde geldt voor zijn (niet nader toegelichte en onderbouwde) stelling in hoger beroep dat hij voor het herstel van de woning ook nog geld van zijn moeder heeft geleend.
stelt zich aan te sluiten bij het door de schade-expert begrote schadebedrag van
€ 27.495,-, terwijl hij tegelijk de juistheid van de daaraan ten grondslag liggende en door [geïntimeerde] verstrekte facturen betwist dan wel stelt die facturen niet te kennen. Daarom had des te meer van [appellant] mogen worden verwacht toe te lichten en te onderbouwen dat hij schade heeft geleden door het laten verrichten van de herstelwerkzaamheden ten bedrage van (toevallig ook exact) € 27.495,-. Dat heeft hij, ook in hoger beroep, nagelaten.
heeft in hoger beroep geen gespecificeerd bewijs aangeboden, en het hof ziet geen aanleiding voor een ambtshalve bewijsopdracht.
7. Nu [appellant] op grond van de verzekering verlangt dat Reaal (ook alsnog) aan hem een vergoeding uitkeert, lag het op zijn weg te stellen, en gelet op de gemotiveerde betwisting door Reaal, te onderbouwen dat hij schade heeft geleden door de lekkage van de vloerverwarming en het vervolgens verrichten van herstelwerkzaamheden en wat de omvang van die schade is. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [appellant] die schade heeft geleden, en in welke omvang. De vordering van [appellant] is daarom al op deze (zelfstandig dragende) grond niet toewijsbaar. Grief 2 faalt daarom.
8.Aan beoordeling van grief 1 komt het hof niet toe. Ook als er geen grond zou zijn voor het oordeel dat [appellant] toerekenbaar de schijn heeft gewekt dat hij [geïntimeerde] had gevolmachtigd om de schade-uitkering namens hem op haar bankrekening te ontvangen en dat Reaal daarop mocht vertrouwen, is de vordering van [appellant] op grond van hetgeen in het voorgaande is overwogen niet toewijsbaar.
9. Het vonnis waarvan beroep, voor zover het betreft de hoofdzaak, zal dus worden bekrachtigd. Bij behandeling van de grieven in het incidenteel appel bestaat geen belang. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principaal appel worden veroordeeld, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente als gevorderd.
10. Het bewijsaanbod van [appellant] dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.

Beoordeling van het hoger beroep in de vrijwaringszaak

11. Zoals Reaal zelf al aangeeft in haar memorie van grieven, wordt aan de bespreking van haar grieven pas toegekomen als de vordering van [appellant] in de hoofdzaak zou worden toegewezen. Nu dat niet het geval is, zal het vonnis van de rechtbank, ook voor zover daarbij de regresvordering van Reaal op [geïntimeerde] is afgewezen, worden bekrachtigd. Aan de behandeling van het voorwaardelijk incidenteel appel wordt niet toegekomen. Reaal wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal appel, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente als gevorderd.

Beslissing

Het hof:
In de hoofdzaak:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2018;
  • veroordeelt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Reaal begroot op € 1.978,- aan verschotten, € 2.782,- aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de vrijwaringszaak:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2018;
  • veroordeelt Reaal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 726,- aan verschotten, € 2.782,- aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J. van der Kluit en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.