ECLI:NL:GHDHA:2020:823

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
2200138619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake woninginbraak op oudejaarsavond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van woninginbraak op oudejaarsavond 2018 te Delft, waarbij hij zich toegang tot de woning heeft verschaft door een ruit in te gooien. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante begeleiding. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vorderde, maar het hof heeft besloten om geen bijzondere voorwaarden op te leggen, gezien de eerdere ervaringen van de verdachte met hulpverlening en zijn weigering om hieraan mee te werken.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op zes maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De vordering tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een bedrag van € 626,13, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001386-19
Parketnummer: 09-000511-19
Datum uitspraak: 27 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op
[geboortedag] 1996,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
13 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht en ambulante begeleiding door Humanitas. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Delft, althans in Nederland, omstreeks 23:58, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, [adres], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, sleutels en/of een spaarvarken en/of geld en/of horloges, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door een ruit van voornoemde woning (met een steen) in te gooien/te vernielen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij alsmede – naar het hof begrijpt – de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, die vordering zal toewijzen tot een bedrag van in totaal € 626,23, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag en afwijzing van het meer gevorderde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks31 december 2018 te Delft
, althans in Nederland,omstreeks 23:58
uur,
in elk gevalgedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning
en/of op een besloten erf waarop een woning stond, [adres], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, sleutels en
/ofeen spaarvarken en
/ofgeld en
/ofhorloges,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te wetentoebehorendeaan [slachtoffer], heeft
/hebbenweggenomen met het oogmerk om
hetzich
deze goederen en dat geldwederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking, te weten door een ruit van voornoemde woning
(met een steen
)in te gooien
/te vernielen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op oudejaarsavond 2018 op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven schuldig gemaakt aan een woninginbraak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. De verdachte heeft met een steen een ruit van de woning ingegooid en is op die manier binnen gekomen. De bewoners waren op dat moment niet thuis, maar werden kort na thuiskomst onaangenaam verrast toen zij de verdachte in hun woning aantroffen en constateerden dat hun hele woning overhoop was gehaald. De verdachte had de buit in verschillende tassen klaar gelegd om mee te nemen. Nadat hij was aangehouden, zijn bij zijn fouillering nog sleutels van de woning aangetroffen.
De verdachte heeft door aldus te handelen er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer, noch voor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en diens vriendin. Daarnaast heeft hij overlast en financiële schade veroorzaakt. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk delict nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte duidelijk gemaakt dat hij dakloos is, financiële problemen heeft en voorts grote moeite heeft zijn leven op de juiste koers te krijgen en te houden. Gelet op eerdere ervaringen met hulpverlening, wil de verdachte echter niet meewerken aan eventueel aan hem op te leggen bijzondere voorwaarden.
Het hof ziet mede om die reden, anders dan de advocaat-generaal, geen meerwaarde in het opleggen van aan een voorwaardelijke strafdeel te koppelen bijzondere voorwaarden. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 3.032,59, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van in totaal € 626,23, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot afwijzing van het meer gevorderde.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 126,13 aan materiële schade is geleden (ruitschade € 77,93 plus schade aan een iPhone € 30 plus reiskosten € 18,20). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er tevens immateriële schade is geleden en dat ook deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – in zoverre voor toewijzing tot een bedrag van € 500,00.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 626,13, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige dan ook in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren en daarbij bepalen dat deze vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij slechts voor een gedeelte zal worden toegewezen, zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten, door hen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering gemaakt, dienen te dragen.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van in totaal € 626,13, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 626,13 (zeshonderdzesentwintig euro en dertien cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten, door hen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering tot schadevergoeding gemaakt, dienen te dragen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 626,13 (zeshonderdzesentwintig euro en dertien cent),
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen.
Verstaat dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere betalingsverplichting vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. W.M. Limborgh en mr. W.B.M. Tomesen, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 maart 2020.
mr. W.B.M. Tomesen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.