ECLI:NL:GHDHA:2020:804

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
2200230618
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak in hoger beroep van poging tot doodslag en andere geweldsdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor verschillende geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, die betrekking hadden op de schietpartij op 25 april 2017 in Rotterdam. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zelf een vuurwapen had getoond of dat hij opzettelijk handelde. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan wederspannigheid, omdat hij zich met geweld had verzet tegen een ambtenaar, wat resulteerde in een gevangenisstraf van één week. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte van de andere feiten werd vrijgesproken. Het hof heeft de ernst van het verzet tegen de opsporingsambtenaar en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafmotivering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002306-18
Parketnummers: 10-650143-17 en 10-168674-16 (TUL)
Datum uitspraak: 18 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en zijn schadevergoedings-maatregelen opgelegd als nader in het vonnis vermeld. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke veroordeling als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) op/in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door (op een) vuurwapen(s) (gelijkend voorwerp(en)) te tonen aan die [slachtoffer 1] en/of daarbij te vermelden dat die [slachtoffer 1] mee moest lopen en/of vervolgens met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) op/in de richting van die [slachtoffer 1] af te vuren;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk
- een auto (merk/type Opel Corsa met kenteken [000]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, en/of
- een raam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [eigenaar] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik onthoud jouw gezicht, jij komt nog wel, als ik vrij ben dan weet ik je te vinden. Jij bent nog niet van me af. Je weet niet met wie je te maken hebt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 3], hoofdagent politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het surveilleren, door (meermalen) (met kracht)
- te rukken en/of trekken in een richting in tegengesteld aan die waarin de ambtenaar verdachte trachtte te geleiden en/of
- zichzelf met zijn be(e)n(en) af te zetten tegen het dienstvoertuig, waar hij, verdachte, tegenaan stond en/of - zijn hoofd naar achter te gooien in die richting van het hoofd van die [slachtoffer 3] (om die [slachtoffer 3] een kopstoot te geven).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feiten 1, 2 en 3
Feiten 1 en 2
Op 25 april 2017 heeft in Rotterdam een schietpartij plaatsgevonden waarbij de aangever [slachtoffer 1] door een kogel in zijn been is geraakt en waarbij door rondvliegende kogels een raam en een auto zijn vernield. Niet ter discussie staat dat niet de verdachte, maar een andere persoon de schutter was. Die andere persoon (hierna: [persoon A]) is in dat kader eerder onherroepelijk veroordeeld. Aan de verdachte wordt in de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kort samengevat verweten dat hij als medepleger betrokken was bij de genoemde schietpartij.
Het hof heeft uit de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zelf een vuurwapen heeft getoond en dat de verdachte wist dat [persoon A], met wie de verdachte naar de aangever is gelopen, een vuurwapen bij zich droeg. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat de verdachte handelde met het voor een bewezenverklaring noodzakelijke opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm).
In dit verband heeft het hof in aanmerking genomen dat [persoon A] bij de raadsheer-commissaris een voor de verdachte ontlastende verklaring heeft afgelegd en voorts dat het niet gelukt is om de aangever te horen bij de raadsheer-commissaris, waardoor de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad de aangever in die fase met eventuele nadere vragen te confronteren.
Nu naar het oordeel van het hof, gelet op het bovenstaande, evenmin wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, dient hij van de feiten 1 en 2 te worden vrijgesproken.
Feit 3
Naar het oordeel van het hof hebben de onder 3 aan de verdachte ten laste gelegde bewoordingen weliswaar een dreigend karakter, maar kunnen zij in de omstandigheden van het geval niet worden aangemerkt als bedreiging met een levensmisdrijf dan wel zware mishandeling.
De verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
Verweer ten aanzien van feit 4
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging op gronden als vermeld in de ter terecht-zitting in hoger beroep overgelegde pleitnota primair betoogd dat een verbalisant bij de verdachte een nekklem had aangelegd en dat de verdachte daardoor niet meer kon ademhalen. De betreffende ambtenaar/verbalisant handelde daarmee, aldus de verdediging, niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, wat moet leiden tot vrijspraak.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2017 met nummer PL1700-2017258700-4 volgt dat de verdachte zich, nadat hij was geboeid, begon te verzetten doordat hij zich probeerde los te rukken en door zich met een voet af te zetten tegen het dienstvoertuig.
Als reactie op dat verzet heeft één van de opsporings-ambtenaren de verdachte met de ene hand aan de transportboeien en met de andere hand om zijn nek vastgehouden om te voorkomen dat hij er vandoor zou gaan, waarna het verzet van de verdachte verder doorging.
Uit de omschrijving in het proces-verbaal blijkt naar het oordeel van het hof niet dat sprake was van een nekklem. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de in een ambtsedig proces-verbaal gerelateerde gang van zaken. Hetgeen de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd vindt derhalve geen steun in het dossier. Gelet hierop dient het primaire verweer, inhoudende dat de opsporingsambtenaar niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks16 augustus 2017 te Rotterdam
,zich met geweld
en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 3], hoofdagent politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het surveilleren, door
(meermalen) (met kracht)
- te rukken en/of trekken in een richting
integengesteld aan die waarin de ambtenaar verdachte trachtte te geleiden en
/of
- zichzelf met zijn be
(e)n
(en
)af te zetten tegen het dienstvoertuig, waar hij, verdachte, tegenaan stond en
/of- zijn hoofd naar achter te gooien in d
ie richting van het hoofd van die [slachtoffer 3] (om die [slachtoffer 3] een kopstoot te geven).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep –op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnota- subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het verweer kan niet slagen, reeds omdat de aan dat verweer ten grondslag gelegde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Die gestelde gang van zaken houdt kennelijk in dat de verdachte enkel verzet heeft gepleegd omdat een opsporingsambtenaar bij hem een nekklem toepaste, hij geen lucht meer kreeg en daarom los probeerde te komen.
Zoals hiervóór overwogen volgt uit het proces-verbaal met nummer PL1700-2017258700-4 dat de betreffende opsporings-ambtenaar de verdachte juist als reactie op het reeds eerder aangevangen verzet van de verdachte met één hand aan de transportboeien en met de andere hand bij zijn nek heeft gepakt (en van een zogenaamde nekklem geen sprake was) en dat het verzet vervolgens doorging. Van een situatie waarin de verdachte zich met zijn handelen verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, was derhalve geen sprake.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan weder-spannigheid door zich met geweld tegen een opsporings-ambtenaar te verzetten. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporings-ambtenaren wordt gediend. Opsporingsambtenaren moeten niet gehinderd door gedrag als dat van de verdachte hun werk kunnen doen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich als benadeelde partijen gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 respectievelijk 3 ten laste gelegde.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
Dit brengt met zich dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte met het oog op de verdediging tegen deze vorderingen heeft gemaakt. Het hof begroot deze kosten thans op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 22 november 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van twintig uren.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en gelet op de periode die de verdachte in deze zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zijn er naar het oordeel van het hof geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden zijn begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden zijn begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 6 november 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2016, parketnummer 10-168674-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk, mr. L.A. Pit en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 maart 2020.
Mr. W.M. Limborgh is buiten staat dit arrest te ondertekenen.