ECLI:NL:GHDHA:2020:792

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
2200281319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake diefstal van zonnebrillen bij De Bijenkorf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van diefstal van kostbare zonnebrillen bij De Bijenkorf op twee verschillende data, 31 mei en 5 juni 2019. In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar in hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een vermeend vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het hof oordeelde dat er geen rechtsplicht voor de politie was om de alternatieve lezing van de verdachte te onderzoeken, gezien het ontbreken van aanknopingspunten. De verdachte ontkende de diefstal en voerde aan dat hij de zonnebril had teruggegeven aan een medewerker van De Bijenkorf. Het hof achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen was. De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002813-19
Parketnummer: 09-138046-19
Datum uitspraak: 20 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
6 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te 's-Gravenhage een of meerdere zonnebrillen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Bijenkorf ([adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te 's-Gravenhage een of meerdere zonnebrillen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Bijenkorf ([adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities, bepleit dat het Openbaar Ministerie in verband met een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek op grond van artikel 359a, eerste lid, onder c van het Wetboek van het Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte behoort te worden verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte, die het hem ten laste gelegde ontkent, op 5 juni 2019 in De Bijenkorf weliswaar een zonnebril heeft gepakt, maar dat hij deze zonnebril korte tijd later in de winkel aan een medewerker van De Bijenkorf heeft gegeven, zoals ook door hem verklaard tegenover de politie bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 6 juni 2019. In de visie van de raadsman hebben de politie en het Openbaar Ministerie verzuimd die verklaring van de verdachte te verifiëren door de betreffende medewerker van De Bijenkorf als getuige te horen, van wie naar de mening van de raadsman door de verdachte een gedetailleerde beschrijving is gegeven, zodat op eenvoudige wijze de identiteit van de medewerker achterhaald had kunnen worden. Nu is verzuimd dat onderzoek te verrichten, is de raadsman van mening dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof stelt het navolgende voorop.
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan
(vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376).
Dat door de politie geen onderzoek is gedaan naar de identiteit van de betreffende Bijenkorf-medewerker leidt niet tot het oordeel dat er sprake is van enig vormverzuim zoals hiervoor bedoeld. Naar het oordeel van het hof rustte op de politie geen (rechts-)plicht om de door de verdachte gegeven alternatieve lezing, gelet op het ontbreken van enig aanknopingspunt daarvoor in het tot op dat moment verrichte onderzoek, te onderzoeken. Van enig vormverzuim in de zin van art. 359a Sv is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake, laat staan dat sprake zou zijn van een vormverzuim waarop zou dienen te worden gereageerd door middel van het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem verweten diefstal van zonnebrillen bij De Bijenkorf op 31 mei 2019. Daartoe heeft hij aangevoerd dat een duidelijke en stellige herkenning van de verdachte door de beveiliger [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] ontbreekt. De raadsman heeft erop gewezen dat uit de verklaring van [verbalisant 1] (p. 23) niet blijkt dat de verdachte op 31 mei 2019 in De Bijenkorf is geweest en dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] (p. 31) niet blijkt dat hij op de door hem bekeken camerabeelden heeft waargenomen dat de verdachte die dag de kassa is gepasseerd zonder de in de tenlastelegging bedoelde zonnebrillen ter betaling aan te bieden.
Met het betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde diefstal van een zonnebril in de Bijenkorf op 5 juni 2019 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte weliswaar een zonnebril uit een stelling heeft gepakt, maar dat op basis van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met een zonnebril De Bijenkorf heeft verlaten zonder deze ter betaling aan te bieden. De omstandigheid dat de verdachte op de camerabeelden meer dan twee minuten uit beeld is geweest, biedt volgens de raadsman steun aan de verklaring van de verdachte dat hij de betreffende zonnebril heeft teruggegeven aan een medewerker van De Bijenkorf en dat hij derhalve zich niet schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat naar zijn mening niet geconcludeerd kan worden dat de persoon op de beelden die betrekking hebben op de onder 1 ten laste gelegde diefstal van 31 mei 2019 en de beelden die betrekking hebben op de onder 2 ten laste gelegde diefstal van 5 juni 2019 een en dezelfde persoon is.
Het overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat op basis van gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde winkeldiefstallen en dat de gevoerde bewijsverweren hun weerlegging vinden in die bewijsmiddelen.
De verklaring van de verdachte dat hij de in de tenlastelegging onder 2 genoemde zonnebril heeft teruggegeven aan een medewerker van De Bijenkorf acht het hof niet geloofwaardig, mede omdat de verdachte deze lezing in zijn tegenover de politie afgelegde verklaring op 6 juni 2019, pas na overleg met zijn raadsman, heeft gegeven. Daarvoor volhardde de verdachte in zijn bewering dat hij op 5 juni 2019 geen zonnebril in handen had gehad. Aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte doet voorts af dat de verdachte tijdens zijn eerste verhoor heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren waar hij de bril aan de medewerker gaf, terwijl hij zich dat in zijn verhoor van 7 juni 2019 tot in detail weet te herinneren. Voorts biedt het dossier voor deze lezing van de verdachte geen enkel aanknopingspunt.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van een medewerker van De Bijenkorf als getuige
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het “voorwaardelijk” verzoek gedaan om de medewerker van De Bijenkorf, die in het tweede politieverhoor van 6 juni 2019, door de verdachte nader wordt omschreven, als getuige te horen.
Gelet op de hierboven weergegeven beoordeling van het daarover gevoerde bewijsverweer, is het hof van oordeel dat de noodzaak tot het horen van de medewerker van De Bijenkorf ontbreekt. Voor hetgeen de raadsman in dit verband ter onderbouwing heeft aangevoerd acht het hof op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten voorhanden. Het hof wijst het verzoek dan ook af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 mei 2019 te 's-Gravenhage zonnebrillen,
dietoebehoorde
naan
DeBijenkorf ([adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 5 juni 2019 te 's-Gravenhage een zonnebril,
dietoebehoorde aan
DeBijenkorf ([adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal, meermalen gepleegd

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich bij twee gelegenheden schuldig gemaakt aan diefstal van (een) kostbare zonnebril(len) bij nota bene hetzelfde filiaal De Bijenkorf. Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook onrustgevoelens en overlast met zich brengt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking, waarin ter zake van een eenvoudige winkeldiefstal in het geval van veelvuldige recidive één maand gevangenisstraf als uitgangspunt wordt genomen.
Het hof is - alles afwegende – mede vanuit het oogpunt van generale en speciale preventie van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De door de advocaat-generaal gevorderde en door de politierechter opgelegde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de feiten en in het bijzonder aan de mate van recidive van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. F.W. van Lottum en mr. J.H. Crijns, in bijzijn van de griffier mr. N.Y. Majoor.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 maart 2020.
Mr. J.H. Crijns en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.