ECLI:NL:GHDHA:2020:791

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
2200314319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal bij Zeeman en diefstal samen met anderen bij Kruidvat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en werd beschuldigd van winkeldiefstal bij Zeeman en diefstal samen met anderen bij Kruidvat. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis waarvan beroep, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat het niet-ondertekende proces-verbaal van aangifte en de bijbehorende bijlage als 'andere geschriften' konden worden gebruikt als bewijs, ondanks het verweer van de raadsman. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening hield met zijn strafblad en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003143-19
Parketnummer: 16-186175-18
Datum uitspraak: 20 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
6 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-005621-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 22870) - op 17 juni 2019 verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2018 te Amersfoort diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Zeeman, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 19 september 2018 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse cosmetica-producten, althans winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring.
Bewijsverweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overgelegde en in het procesdossier gevoegde proces-verbaal van aangifte (PL0900-2018273040-1), alsmede de bijlage goederen, dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat die aangifte en bijlage door de aangever [aangever] noch door verbalisant [verbalisant] zijn ondertekend. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor het overige onvoldoende wettig bewijs is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en dat de verdachte derhalve van dat feit moet worden vrijgesproken.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat, ondanks dat het proces-verbaal van aangifte met bijbehorende bijlage niet zijn ondertekend door de aangever en (in strijd met artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering) ook niet door de verbalisant, dit proces-verbaal van aangifte en de bijbehorende bijlage als ‘andere geschriften’ in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangemerkt en derhalve als zodanig kunnen en (in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen) ook zullen worden gebezigd als wettig bewijsmiddel.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 september 2018 te Amersfoort diverse winkelgoederen
dieaan een ander toebehoorde
n, te weten aan Zeeman, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 19 september 2018 te Amersfoort tezamen en in vereniging met anderen, diverse cosmetica-producten
diegeheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde
n, te weten aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal bij de Zeeman en diefstal samen met anderen bij Kruidvat van diverse winkelgoederen. Dit alles vlak achter elkaar op dezelfde dag. Diefstal is een feit dat, naast schade, voor de benadeelden veelal ook onrustgevoelens en overlast met zich brengt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende en in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. F.W. van Lottum en mr. J.H. Crijns, in bijzijn van de griffier mr. N.Y. Majoor.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 maart 2020.
Mr. J.H. Crijns en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.