ECLI:NL:GHDHA:2020:770

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
2200274518
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed van amfetamine en THC

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was op 21 november 2017 te Alphen aan den Rijn betrapt op het besturen van een snorfiets onder invloed van amfetamine en THC. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van twaalf uren, subsidiair zes dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor zeven maanden. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging, omdat de verdachte zou zijn uitgelokt door de politie. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd niet aannemelijk zijn gemaakt. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vier maanden.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- en heeft de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet opgelegd, aangezien het rijbewijs van de verdachte reeds ongeldig was verklaard. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar pogingen om haar leven ten goede te keren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002745-18
Parketnummer: 96-044818-18
Datum uitspraak: 23 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 5 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
15 april 2019 en 9 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twaalf uren, subsidiair zes dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 november 2017 te Alphen aan den Rijn een voertuig, te weten een snorfiets heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerwet 1994, te weten amfetamine en/of THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 470 microgram amfetamine per liter bloed en/ of 1,3 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, nu uit het dossier volgt dat de verdachte door de politie is uitgelokt het haar ten laste gelegde feit te plegen. Nadat zij was staande gehouden, is de verdachte immers met toestemming van de politie op de scooter gaan rijden.
Het hof overweegt dat de aan het verweer ten laste gelegde feiten en omstandigheden geen steun vinden in het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2017, nummer PL1500-2017331533-3 (p. 6 e.v. van het doorgenummerde dossier). Naar het oordeel van het hof zijn die gestelde feiten en omstandigheden dan ook niet aannemelijk geworden. Dit brengt mee dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen voor de duur van vier maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 november 2017 te Alphen aan den Rijn een voertuig, te weten een snorfiets heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeer
swet 1994, te weten amfetamine en THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 470 microgram amfetamine per liter bloed en 1,3 microgram THC per liter bloed bedroeg telkens hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een scooter bestuurd, terwijl zij onder invloed was van amfetamine en THC. Door aldus te handelen heeft de verdachte haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft zij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de aannemelijk geworden omstandigheid dat de verdachte haar leven een wending ten goede probeert te geven. Voorts heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de relatieve ouderdom van het bewezen verklaarde feit.
Het hof heeft in de in het voordeel van de verdachte wegende omstandigheden aanleiding gezien om aan de verdachte een geldboete van na te melden hoogte op te leggen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof zal die geldboete geheel voorwaardelijk opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen op te leggen, ook in aanmerking genomen dat haar rijbewijs reeds ongeldig is verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. W.M. Limborgh en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 maart 2020.
Mr. W.M. Limborgh en mr. F.P. Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.