ECLI:NL:GHDHA:2020:767

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
2200352519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 180 uren voor het opzettelijk stichten van brand op een parkeerplaats in Barendrecht op 6 november 2017. De verdachte had samen met een mededader een fles met brandbare vloeistof in een geparkeerde auto gegooid, wat leidde tot brand en gemeen gevaar voor goederen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen verworpen en het vonnis vernietigd. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte als medepleger van de brandstichting kan worden aangemerkt, ondanks het verweer dat een pyromaan verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de brand. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen als uitvoerder, maar ook als intellectueel dader kan worden aangemerkt, gezien zijn zoekgedrag naar brandstichting op internet. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en de tijd in voorarrest werd in mindering gebracht. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische en fysieke klachten na een auto-ongeluk, en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor misdrijven. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de impact op de maatschappij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003525-19
Parketnummer: 10-230512-17
Datum uitspraak: 23 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - een meldplicht en een ambulante behandeling, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, waarna 172 uren, subsidiair 86 dagen hechtenis, te verrichten taakstraf resteren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 november 2017 te Barendrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht op een parkeerplaats (aan de Olmenwede), immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een fles met hierin een brandbare vloeistof in een geparkeerd staande auto gegooid en/of in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met aanmaakblokjes en/of (een) papieren zakdoekje(s) en/of met een brandbare stof besprenkelde doek(en) althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten: het wegdek en/of in de directe nabijheid geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de nabijheid gelegen woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 november 2017 te Barendrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht op een parkeerplaats (aan de Olmenwede), immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een fles met hierin een brandbare vloeistof in een geparkeerd staande auto gegooid en opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met aanmaakblokjes en papieren zakdoekjes ten gevolge waarvan voornoemde auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten: het wegdek en in de directe nabijheid geparkeerde auto's, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Alternatief scenario
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier naar voren komt dat er ten tijde van de brandstichting in de betreffende auto een pyromaan actief was in Barendrecht en dat niet kan worden uitgesloten dat deze pyromaan ook verantwoordelijk is voor déze brandstichting, waarbij van belang is dat de modus operandi overeenkomt met die van een brandstichting die kort voor dit feit heeft plaatsgevonden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen onder meer blijkt dat de verdachte en zijn mededader kort voor de brandstichting samen zijn geweest bij de in brand gestoken auto en dat in die auto aanmaakblokjes zijn aangetroffen die afkomstig zijn van een plak aanmaakblokjes die zeer kort na het ontdekken van de brand zijn aangetroffen in de auto van de mededader van de verdachte, tezamen met andere – eveneens gebruikte - brandmiddelen. Voorts heeft de verdachte blijkens de zoekgeschiedenis van zijn telefoon in de nacht van de brandstichting zoektermen ingevoerd met betrekking tot het in brand steken van auto’s en heeft de verdachte voor al die hem belastende omstandigheden geen (bevredigende) verklaring gegeven. Op grond van het voorgaande acht het hof het door de raadsvrouw aangedragen alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Medeplegen
Het hof kan op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk zelf de brand in de auto van zijn vader heeft gesticht of dat dit alleen door de mededader is gedaan of door hen beide. Gelet op de hiervóór bij de verwerping van het verweer (het alternatieve scenario) genoemde uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden is het hof echter van oordeel dat de verdachte wel als medepleger van de brandstichting kan en moet worden aangemerkt. In dat verband neemt het hof ook in aanmerking dat de verdachte voor dat belastende materiaal geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Overigens overweegt het hof dat de verdachte in ieder geval als intellectueel dader van de brandstichting kan worden aangemerkt, in aanmerking genomen dat hij degene is geweest die kort ervoor op internet heeft gezocht naar de beste manier om een auto in brand te steken. Ook in dat licht was de rol van de verdachte zodanig groot dat hij als medepleger dient te worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een brandstichting van de auto van zijn vader. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij bij zijn handelen geen oog heeft gehad voor de schade die hij heeft teweeggebracht. Daarnaast is een brandstichting in hoge mate gevaar zettend en brengt zij gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep ter sprake zijn gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een auto ongeluk in mei 2019 zowel fysieke als psychische schade heeft opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij in verband met deze klachten onder behandeling staat van een fysiotherapeut en een psycholoog en dat hij behandelingen krijgt in een revalidatiecentrum en dat hij momenteel niet in staat is arbeid te verrichten.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte Reclasseringsadvies d.d. 17 november 2017 en het voortgangsverslag van de Reclassering d.d. 24 juni 2019. Hieruit volgt dat de verdachte in de periode van 21 november 2017 tot en met 24 juni 2019 al onder schorsingstoezicht bij de reclassering heeft gestaan. De verdachte heeft zich binnen het schorsingstoezicht gehouden aan zijn afspraken met de reclassering. Derhalve was sprake van een goed lopend toezicht.
Daarnaast zal het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met het tijdsverloop tussen de pleegdatum van het aan de orde zijnde feit en de datum van de berechting in eerste aanleg, in die zin dat het hof een lagere straf zal opleggen dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Gelet op de ernst van het strafbare feit, is het hof van oordeel dat in beginsel enkel met een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf kan worden gereageerd. Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof volstaan met het opleggen van enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts, mr. W.M. Limborgh en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 maart 2020.
Mr. W.M. Limborgh en mr. F.P. Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.