ECLI:NL:GHDHA:2020:750

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
980738019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek voorlopige hechtenis in verband met COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2020, waarin de gevangenhouding van de verdachte werd bevolen voor de duur van negentig dagen. De verdachte, geboren in Alphen aan den Rijn en thans gedetineerd in PI Middelburg, heeft op 5 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. In het kader van de coronamaatregelen heeft de verdachte afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te worden gehoord, en zijn raadsman, mr. J.J.J. van Rijsbergen, heeft eveneens aangegeven niet in raadkamer te zullen verschijnen.

Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de verdediging, dat schriftelijk was ingediend, en heeft de advocaat-generaal, mr. H.H.J. Knol, gehoord. De verdediging betoogde dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding had toegewezen, omdat er ernstige bezwaren zouden ontbreken en er geen wettelijke grond voor voorlopige hechtenis zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de ernstige bezwaren wel degelijk aanwezig zijn, en verenigde zich met de gronden van de bestreden beschikking.

Daarnaast heeft de verdachte verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, waarbij argumenten zijn aangevoerd die verband houden met de gevolgen van het COVID-19 virus. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van detentie onder de huidige coronamaatregelen niet als extra bezwarend worden aangemerkt. Het belang van de strafvordering prevaleert boven het belang van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis, mede gezien de ernst van de feiten. Het verzoek tot schorsing is dan ook afgewezen, evenals het hoger beroep.

Uitspraak

datum beschikking: 2 april 2020

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van het hoger beroep in de zaak van de verdachte, genaamd:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te Alphen aan den Rijn,
thans gedetineerd in PI Middelburg.
Procesgang
De rechtbank Den Haag heeft in raadkamer bij beschikking van 4 maart 2020 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van negentig dagen.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 5 maart 2020 door of namens de verdachte hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 2 april 2020 in raadkamer behandeld.
In verband met de maatregelen rond de coronacrisis heeft de verdachte op verzoek van het hof afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te worden gehoord.
In verband met de maatregelen rond de coronacrisis heeft de raadsman van verdachte, mr. J.J.J. van Rijsbergen, op voorhand te kennen gegeven niet in raadkamer te zullen verschijnen. Het hof heeft in raadkamer kennis genomen van het standpunt van de verdediging, zoals dat op voorhand door de raadsman schriftelijk aan het hof en de advocaat-generaal is toegezonden.
In raadkamer is gehoord de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beschikking waarvan beroep en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
In raadkamer is door of namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hiervoor bedoelde hoger beroep schriftelijk tevens verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling van het hoger beroep
Door of namens de verdachte is betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen omdat de ernstige bezwaren ontbreken en omdat voor de voorlopige hechtenis een wettelijke grond ontbreekt.
Het hof is van oordeel – anders dan door of namens de verdachte is gesteld – dat de ernstige bezwaren aanwezig zijn gelet op al hetgeen zich in het dossier bevindt.
Het hof verenigt zich met de gronden waarop de bestreden beschikking berust.
Beoordeling van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
In raadkamer is door of namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 4 maart 2020 om schorsing van zijn voorlopige hechtenis verzocht. Daartoe zijn argumenten aangevoerd, die verband houden met de gevolgen van het COVID-19 virus.
Het hof ziet daarin geen reden om tot schorsing over te gaan, omdat de enkele omstandigheid dat de verdachte zich onder deze omstandigheden in detentie bevindt, in dit verband door het hof niet als extra bezwarend wordt aangemerkt. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de meeste recente maatregelen, die de minister van Justitie en Veiligheid in dit verband voor de justitiële inrichtingen heeft getroffen.
Het voorgaande leidt het hof in het onderhavige geval tot de conclusie dat het belang van strafvordering bij het voortduren van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven het belang van de verdachte bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis, waarbij mede acht is geslagen op de ernst van de feiten.
Dit brengt mee dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Deze beschikking is gegeven op 2 april 2020 door,
mr. H.C. Plugge, voorzitter,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. K. Versteeg, leden,
in bijzijn van mr. D.D.A. Hoyinck griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 2 april 2020
de advocaat-generaal