ECLI:NL:GHDHA:2020:750
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing schorsingsverzoek voorlopige hechtenis in verband met COVID-19 maatregelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2020, waarin de gevangenhouding van de verdachte werd bevolen voor de duur van negentig dagen. De verdachte, geboren in Alphen aan den Rijn en thans gedetineerd in PI Middelburg, heeft op 5 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. In het kader van de coronamaatregelen heeft de verdachte afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te worden gehoord, en zijn raadsman, mr. J.J.J. van Rijsbergen, heeft eveneens aangegeven niet in raadkamer te zullen verschijnen.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de verdediging, dat schriftelijk was ingediend, en heeft de advocaat-generaal, mr. H.H.J. Knol, gehoord. De verdediging betoogde dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding had toegewezen, omdat er ernstige bezwaren zouden ontbreken en er geen wettelijke grond voor voorlopige hechtenis zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de ernstige bezwaren wel degelijk aanwezig zijn, en verenigde zich met de gronden van de bestreden beschikking.
Daarnaast heeft de verdachte verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, waarbij argumenten zijn aangevoerd die verband houden met de gevolgen van het COVID-19 virus. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van detentie onder de huidige coronamaatregelen niet als extra bezwarend worden aangemerkt. Het belang van de strafvordering prevaleert boven het belang van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis, mede gezien de ernst van de feiten. Het verzoek tot schorsing is dan ook afgewezen, evenals het hoger beroep.