ECLI:NL:GHDHA:2020:720

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
2200356319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake winkeldiefstal met vordering tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld voor winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1956, had op 15 juli 2019 in Rotterdam slagroomsoesjes weggenomen uit een Albert Heijn winkel. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, maar het hof heeft deze straf herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is afgewezen, zodat de proeftijd kan doorlopen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd en heeft geoordeeld dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte had eerder al soortgelijke misdrijven gepleegd en het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die aangaf honger te hebben gehad. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, afgewezen, maar heeft wel de gevangenisstraf van 12 dagen opgelegd. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003563-19
Parketnummers: 10-169665-19 en 10-210750-18 (TUL)
Datum uitspraak: 19 maart 2020
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf. De aantekening mondeling vonnis vermeldt een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, terwijl het uitgewerkte vonnis van de politierechter een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken noemt, beide met aftrek van voorarrest. Voorts is de gevangenneming van de verdachte bevolen en is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 15 juli 2019 te Rotterdam, slagroomsoesjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks15 juli 2019 te Rotterdam, slagroomsoesjes,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van zoetwaar omdat hij, naar hij heeft verklaard, honger had. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel schade en hinder oplevert.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder en wel recent, in januari en mei 2019, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van – onder meer soortgelijke – misdrijven, tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet hierop en op de aard en ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met een lichtere strafsoort kan naar het oordeel van het hof in dit geval niet worden volstaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2019 onder parketnummer
10-210750-18 is de verdachte – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, te weten: 2 weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in voornoemd vonnis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten 1 week, ten uitvoer zal worden gelegd, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof acht evenwel geen termen aanwezig om naast na te melden op te leggen stevige gevangenisstraf (die de verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten) al dan niet gedeeltelijk de vordering toe te wijzen en acht het meer op zijn plaats de proeftijd voor de volledige duur van de voorwaardelijk opgelegde straf te laten doorlopen, mede om de verdachte ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 17 juli 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2019, parketnummer 10-210750-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. W.J. van Boven en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2020.
mr. T.J. Sleeswijk Visser is buiten staat dit arrest te ondertekenen.