ECLI:NL:GHDHA:2020:719

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
2200414919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van een fiets, vernieling van ruiten en belediging met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor diefstal van een fiets, vernieling van ruiten en belediging van een slachtoffer. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en het onderzoek ter terechtzitting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat heeft geleid tot een lagere gevangenisstraf dan eerder opgelegd.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de vernieling van ruiten, toegewezen tot een bedrag van € 7.837,71, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ergerlijke feiten die veel schade en overlast veroorzaakten, en het hof heeft benadrukt dat belediging door spugen als bijzonder grievend wordt beschouwd.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en doet opnieuw recht, waarbij de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004149-19
Parketnummer: 10-186993-19
Datum uitspraak: 19 maart 2020
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 augustus 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts is de gevangenhouding van de verdachte bevolen en is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 2 augustus 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, een (zwarte) (heren)fiets (merk Pointer), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij, op of omstreeks 3 augustus 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk en wederrechtelijk zestien, althans één of meerdere ruiten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij, op of omstreeks 2 augustus 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, opzettelijk [aangever 1], in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door een of meermalen in/tegen het gezicht en/of op de kleding van die [aangever 1] te spugen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op
of omstreeks2 augustus 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, een
(zwarte
)(heren)fiets (merk Pointer),
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij, op
of omstreeks 3 augustus 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk en wederrechtelijk
zestien, althans één of meerdereruiten,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander, te weten aan [aangever 2] toebehoorde
n, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij, op
of omstreeks2 augustus 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, opzettelijk [aangever 1], in zijn
/haar/huntegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door
een of meermalenin
/tegenhet gezicht en
/ofop de kleding van die [aangever 1] te spugen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets en aan vernieling van vele ruiten. Dit zijn ergerlijke feiten, die veel schade, overlast en zelfs een gevoel van onveiligheid veroorzaken voor de betrokkenen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging door het slachtoffer (onder meer) in het gezicht te spugen. Dit is een ergerlijk feit dat voor de betrokken persoon heel grievend is. Iemand bespugen wordt in het algemeen als buitengewoon respectloos en onsmakelijk beschouwd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten
Bij het bepalen van de straf heeft het hof voorts acht geslagen op een brief d.d. 8 augustus 2019 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) inhoudende een voorgeleidingsconsult. Gelet op dit verslag is het hof van oordeel dat de verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het hof wordt gesterkt in dit oordeel door het verhoor van de verdachte tegenover de politie d.d. 2 augustus 2019, waarin hij onsamenhangend verklaart en een verwarde indruk maakt. Ook heeft het hof acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2019 ([proces-verbaalnummer]), waaruit volgt dat het op voornoemde datum niet mogelijk is gebleken om de verdachte te horen, omdat hij alleen maar aan het gillen en schreeuwen was.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere strafsoort dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel zal het hof – gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank aan de verdachte is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.837,71, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, welk bedrag in eerste aanleg geheel is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade – inclusief 21% BTW nu [aangever 2] de betaalde BTW niet kan verrekenen - is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 266, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.837,71 (zevenduizend achthonderdzevenendertig euro en eenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. W.J. van Boven en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2020.
mr. T.J. Sleeswijk Visser is buiten staat dit arrest te ondertekenen.