ECLI:NL:GHDHA:2020:718

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
2200352019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt met rechtmatigheidsverweer tegen onrechtmatig binnentreden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1980 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het helpen bij het telen van hennepplanten in de periode van 22 juni 2019 tot en met 13 juli 2019 in Rotterdam. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest.

De verdediging voerde aan dat het binnentreden van de woning door de politie op 13 juli 2019 onrechtmatig was, omdat de verdachte geen toestemming had gegeven. Het hof oordeelde echter dat de politie bevoegd was om de woning te betreden zonder toestemming van de verdachte, gezien de noodzaak om een waterlekkage te verhelpen die mogelijk gevaarlijk was. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen.

Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig was aan het telen van hennepplanten en verklaarde de verdachte strafbaar. De straf werd gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats, waardoor een taakstraf niet mogelijk was. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest. Het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003520-19
Parketnummer: 10-168056-19
Datum uitspraak: 19 maart 2020
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts is de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 22 juni 2019 tot en met 13 juli 2019 te Rotterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 216 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 22 juni 2019 tot en met 13 juli 2019 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door ter bewaking in en/of in de nabijheid van voornoemd pand te wonen, verblijven en/of overnachten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Rechtmatigheidsverweer
Bij appelschriftuur heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het betreden van de woning van de verdachte door de politie op 13 juli 2019 onrechtmatig was, nu de verdachte geen toestemming heeft gegeven de woning te betreden. Het daaruit voortvloeiende bewijs dient ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de gang van zaken omtrent het binnentreden van de woning aan de [adres] te Rotterdam op 13 juli 2019 stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juli 2019 kregen verbalisanten de melding van het Operationeel Centrum om te gaan naar de [adres] te Rotterdam. De melder zou een grote vochtplek in zijn woonkamer op [huisnummer 2] op zijn plafond hebben en deze vochtplek zou steeds groter worden. De vochtplek zou in de richting van de lamp gaan. Volgens de melder zou de bovenbuurman van nummer [huisnummer 1] de deur niet opendoen.
Ter plaatse belde één van de verbalisanten meerdere malen aan bij de voordeur van de woning aan de [adres] te Rotterdam, echter werd er niet gereageerd. De verbalisant probeerde – gezien de waterlekkage bij de buurman – op grond van artikel 3 van de Politiewet de woning te betreden om de waterlekkage te verhelpen dan wel te doen stoppen. Vervolgens werd de deur geopend door de verdachte. De verbalisant deelde de verdachte mede dat de onderbuurman last had van een waterlekkage aan zijn plafond en dat de lekkage mogelijk vanuit de woning van de verdachte kwam. De verbalisant vroeg of de politie binnen mocht kijken. De verbalisant zag dat de verdachte een stap achteruit deed in zijn woning en plaats maakte om hem te passeren. Hierop stapte de verbalisant de woning in. Aan het einde van de gang zag de verbalisant dat er een kamer was ingericht als een vermoedelijke hennepkwekerij.
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de genoemde wet heeft de ambtenaar van de politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, toegang tot elke plaats voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is. Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. Op grond van het derde lid van de genoemde wetsbepaling is een dergelijke machtiging niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de verbalisanten bevoegd waren om – zonder toestemming van de verdachte en zonder machtiging tot binnentreden – op grond van artikel 3 en 7, tweede lid, van de Politiewet 2012 de woning aan de [adres] te Rotterdam te betreden. Gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, Awbi was een schriftelijke machtiging daarvoor in dit geval niet vereist. Daartoe overweegt het hof dat uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden volgt dat ter voorkoming of bestrijding van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van goederen, te weten ter (verdere) voorkoming van waterschade, dan wel de bestrijding van wateroverlast, terstond in de woning moest worden binnengetreden. Daar komt bij dat de vochtplek in de woning van de onderbuurman zich in de richting van een lamp had uitgebreid en daarmee naar een punt waar elektriciteit door water kan worden bereikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat gevaar voor kortsluiting en brand ontstaat als water in contact komt met elektriciteit.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er op 13 juli 2019 rechtmatig in de woning van de verdachte aan de [adres] te Rotterdam is binnengetreden, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meeronbekend gebleven personen in
of omstreeksde periode van 22 juni 2019 tot en met 13 juli 2019 te Rotterdam met elkaar,
althans één van hen,opzettelijk
heeft/hebben geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad(in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer216 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/ofbij het plegen van welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte in
of omstreeksde periode van 22 juni 2019 tot en met 13 juli 2019 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/ofopzettelijk behulpzaam is geweest, door ter bewaking in en
/ofin de nabijheid van voornoemd pand te wonen, verblijven en
/ofovernachten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid bij het telen van hennep. Zodoende is hij behulpzaam geweest bij het creëren van aanbod van softdrugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat regelmatig gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van hennep vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Gelet op de ernst en de aard van het feit is het hof van oordeel dat in dit geval niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf zal niet door de verdachte kunnen worden uitgevoerd, nu hij geen bekende woon- of verblijfplaats heeft.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. W.J. van Boven en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2020.
mr. T.J. Sleeswijk Visser is buiten staat dit arrest te ondertekenen.