ECLI:NL:GHDHA:2020:712

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
2200040618
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke taakstraf en verlenging van de proeftijd voor een jeugdige veroordeelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een jeugdige veroordeelde. De veroordeelde was eerder, op 30 april 2019, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd. Het Openbaar Ministerie diende op 15 november 2019 een vordering in om de tenuitvoerlegging van deze taakstraf te gelasten, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Tijdens de behandeling van de vordering op 3 maart 2020, waar de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. D.G. Nagel, en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol aanwezig waren, werd ook een jeugdreclasseringswerker en de voogd van de veroordeelde gehoord.

De advocaat-generaal pleitte voor toewijzing van de vordering, terwijl de raadsvrouw afwijzing en verlenging van de proeftijd bepleitte. De rapportage van de jeugdreclassering toonde aan dat de veroordeelde de opgelegde voorwaarden niet had nageleefd, wat in beginsel de tenuitvoerlegging van de taakstraf rechtvaardigde. Echter, het hof constateerde dat de veroordeelde recentelijk was geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdhulp, wat het hof als een belangrijke omstandigheid beschouwde. Om het ingezette traject niet te verstoren, besloot het hof de vordering van het Openbaar Ministerie af te wijzen.

Desondanks oordeelde het hof dat er termen aanwezig waren om de proeftijd met één jaar te verlengen, zodat de begeleiding van de veroordeelde kon worden voortgezet. De beslissing werd genomen door de rechters in aanwezigheid van de griffier, waarbij mr. Grootveld niet in staat was de beslissing te ondertekenen. De bijzondere voorwaarden voor de proeftijd werden ook opnieuw vastgesteld, waaronder meldplicht en behandeling voor agressieregulatie.

Uitspraak

Rolnummer 22-000406-18
Datum uitspraak 17 maart 2020

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige kamer

BESLISSING

gegeven op de vordering van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a (oud: artikel 77dd Wetboek van Strafrecht), van het Wetboek van Strafvordering in de zaak tegen de veroordeelde, genaamd:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
[verblijfplaats].
Procesgang
De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 30 april 2019 met bovengemeld rolnummer - voor zover hier van belang - veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met een proeftijd van
2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op nader te bepalen dagen/tijdstippen te melden bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, indien en voor zover de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een door de jeugdreclassering aan te wijzen deskundige/instelling, indien en voor zover de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en op de tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/instelling vast te stellen teneinde een behandeling voor agressieregulatie te volgen;
  • onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van werk gedurende volledige proeftijd.
Door het Openbaar Ministerie is op 15 november 2019 een schriftelijke vordering ingediend. Deze houdt in dat het hof de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde taakstraf zal gelasten, aangezien de veroordeelde zich niet aan de gestelde bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
Het hof heeft deze vordering (na aanhouding van de behandeling wegens verhindering van de raadsvrouw op 13 december 2019) behandeld ter terechtzitting achter gesloten deuren van
3 maart 2020. Daar zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. D.G. Nagel, advocate te Almere, en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol. Als deskundige is gehoord de jeugdreclasseringswerker [naam jeugdreclasseringswerker]. Tevens is gehoord de voogd van de veroordeelde, [naam voogd], werkzaam bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering en verlenging van de proeftijd bepleit.
Motivering van de beslissing
Volgens de Rapportage negatieve terugmelding Jeugdreclassering d.d. 4 november 2019, heeft de veroordeelde de bij voormeld arrest opgelegde bijzondere voorwaarden niet nageleefd.
Het is blijkens de inhoud van deze rapportage geheel aan de veroordeelde te wijten dat de bijzondere voorwaarden niet zijn nageleefd. Het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf is daarom in beginsel gerechtvaardigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zeer recent (met ingang van 28 februari 2020) met een rechterlijke machtiging uithuisplaatsing voor een periode van 3 maanden in een instelling voor gesloten jeugdhulp is geplaatst. Gelet op deze omstandigheid acht het hof het raadzaam de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf thans niet te gelasten, om dit ingezette traject niet te verstoren. Het hof zal de vordering van het Openbaar Ministerie dan ook afwijzen.
Het hof acht evenwel – gelet op het voortzetten van de voor de veroordeelde vereiste begeleiding in zoveel mogelijk kaders - termen aanwezig om de proeftijd éénmaal te verlengen met
1. jaar.
Beslissing
Het hof:
Wijst de vordering van het Openbaar Ministerie af.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van dit gerechtshof van 30 april 2019 met een termijn van 1 (één) jaar
.
Deze beslissing is gegeven door
mrs. C.H.M. Royakkers, H.P.Ch. van Dijk en H.C. Grootveld,
in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2020.
Mr. Grootveld is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.