Het geschil
7. In het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap bestaan tussen partijen geschilpunten ten aanzien van:
a. de inhoud van de kluis bij de ABN AMRO bank wat betreft een bedrag van € 85.000,- en een bedrag van $ 4.000,- in contanten
b. een bedrag van £ 1.200,- aan contanten in de woning
c. de schulden aan [naam twee] (€ 1.200,-) en [naam drie]
(€ 7.000,-) wegens door de man ontvangen voorschotten, waarmee hij drank voor hun feesten/partijen zou aanschaffen
d. de schuld aan [naam vier] van € 9.500,- ter zake de aankoop van de Volkswagen Polo
e. de schuld aan [naam vijf] van € 35.000,-
f. de vordering op [naam zes] van € 20.000,-.
Ad a: de inhoud van de kluis bij de ABN AMRO bank
8. De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zich op 24 april 2015 een bedrag van € 85.000,- en een bedrag van $ 4.000,- in contanten in de door partijen bij de ABN AMRO bank gehuurde kluis bevonden en dat die geldbedragen op de peildatum 22 september 2015 nog tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Volgens haar is zij op die eerste datum niet met de man in de kluis geweest en heeft de man een en ander in scène gezet. Bovendien zijn er nooit geldbedragen van dergelijke omvang in de kluis aanwezig geweest.
9. De man stelt dat hij op 24 april 2015 samen met de vrouw de kluis van partijen bij de ABN AMRO bank heeft bezocht. In de kluis bevonden zich volgens hem onder andere het bedrag van € 85.000,- en het bedrag van $ 4.000,- in contanten. Hij heeft in de procedures foto’s overgelegd van zichzelf zittende achter een tafel, met daarop stapeltjes bankbiljetten. Op de tafel is tevens een op 24 april 2015 gedateerd handgeschreven briefje te zien, voorzien van zijn handtekening waarop het saldo van die contanten is vermeld. Volgens de man zijn de desbetreffende foto’s door de vrouw genomen. Als reden voor het kluisbezoek heeft de man opgegeven dat partijen Engelse ponden uit de kluis wilden halen om mee te gaan winkelen in Londen voor de bruiloft van een nichtje. De foto’s zijn volgens de man ter inventarisatie van de inhoud van de kluis genomen omdat partijen die inhoud wilden laten verzekeren.
10. Het hof stelt het volgende voorop. Ook al zouden de door de man overgelegde foto’s authentiek zijn, dan nog kan het hof op grond daarvan niet vaststellen welke bedragen precies op tafel liggen, laat staan of deze bedragen op de peildatum 22 september 2015 nog aanwezig waren.
11. Tussen partijen staat voorts vast dat het op de foto’s getoonde briefje is geschreven in het handschrift van de man. Op het briefje staat onbetwist:
24/4/15 Heden [de vrouw] + [de man] akkoord
Euro € 85.000
Dollar $ 4.000
Exclusief de sieraden & overige
Hierna volgt de handtekening van de man.
Naar het oordeel van het hof geeft bovenvermeld briefje evenmin uitsluitsel over de bedragen. Immers, gelet op de akkoordverklaring van partijen op het briefje, had voor de hand gelegen dat ook de vrouw, die volgens de man eveneens aanwezig was, het briefje voor akkoord had getekend, hetgeen niet het geval is. Daarnaast is opvallend dat op de door de man als productie 11 in eerste aanleg overgelegde kopie ‘Vastlegging loketbezoek’ van de ABN AMRO bij de datum 24 april 2015 alleen de handtekening van de man is geplaatst en niet die van de vrouw.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op 6 juli 2015 en op 15 juli 2015 de kluis heeft bezocht. Zulks is ook aangetekend op de voormelde kopie ‘Vastlegging loketbezoek’ van bank. De man zat op die data in voorarrest. Volgens de man heeft de vrouw tijdens die bezoeken veel contant geld uit de kluis meegenomen, hetgeen door de vrouw wordt betwist. In eerste aanleg heeft zij daaromtrent gesteld dat zij destijds alleen de sieraden van partijen en hun kinderen uit de kluis veilig heeft gesteld, om die eerlijk tussen partijen te kunnen verdelen. Van grote hoeveelheden aan contanten was volgens haar geen sprake.
13. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet heeft dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat op 24 april 2015 een bedrag van € 85.000,- en een bedrag van $ 4.000,- in contanten in de kluis aanwezig waren, welke op 22 september 2015 nog steeds aanwezig waren en derhalve tot de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden. Het bestreden vonnis derhalve te worden vernietigd voor zover deze gelden in de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen zijn betrokken. Het beroep van de man op benadeling van de gemeenschap door de vrouw als bedoeld in artikel 1:164 BW, kan om voormelde redenen evenmin slagen.
Ad b: het bedrag van £ 1.200,- aan contanten in de woning
14. De vrouw is het ook niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zich op 22 september 2015 een bedrag van £ 1.200,- aan contanten in de woning van partijen heeft bevonden dat in de verdeling moet worden betrokken. Zij weerspreekt de stelling van de man dat dit bedrag nog over zou zijn van het contante bedrag aan ponden
(de vrouw spreekt abusievelijk over dollars, het hof begrijpt dat zij ponden bedoelt)dat partijen op hun winkeltrip van april 2015 naar Londen zouden hebben meegenomen. Volgens de vrouw kan de enkele, kennelijk door de man opgestelde verklaring ter zake die pas twee jaar na de trip naar Londen door zijn familieleden is ondertekend (productie 9 bij de inleidende dagvaarding) niet als overtuigend bewijs van zijn stellingen worden aangemerkt.
15. De man is van mening dat hij met de door hem overgelegde verklaring wel degelijk heeft aangetoond dat partijen na hun trip naar Londen in april 2015 nog £ 1.200,- in contanten over hadden. De verklaring is helder en roept geen vraagtekens op. Volgens de man is de stellingname van de vrouw daarentegen innerlijk tegenstrijdig en dus ongeloofwaardig. De man biedt in hoger beroep ter zake de Engelse ponden getuigenbewijs aan van degenen die op 25 januari 2017 de verklaring hebben ondertekend alsmede van zichzelf.
16. Naar het hof begrijpt, biedt de man aan te bewijzen dat partijen na hun trip naar Londen nog £ 1.200,- over hadden van de ponden die zij volgens hem op 24 april 2015 hadden opgehaald bij de kluis. Echter, het gaat erom of voormeld bedrag in contanten op de peildatum 22 september 2015 in de woning aanwezig was, in welk geval het tot de te verdelen huwelijksgemeenschap van partijen zou behoren. Nu het bewijsaanbod van de man in hoger beroep daarop niet ziet, zal het hof dit bewijsaanbod als niet ter zake doende passeren.
17. Uit het vorenstaande volgt dat de man niet heeft aangetoond dat op de peildatum een bedrag van £ 1.200,- tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoorde. Het hof zal het bestreden vonnis derhalve in zoverre vernietigen.
Ad c: de schulden aan [naam twee] (€ 1.200,-) en [naam drie] (€ 7.000,-) wegens door de man ontvangen voorschotten, waarmee hij drank voor hun feesten/partijen zou aanschaffen
18. Het hof stelt vast dat de vrouw in het kader van bovenvermelde schulden weliswaar tevens vordert de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering betreffende de door hem gestelde schuld bij [naam een] dan wel deze vordering af te wijzen, maar in het geheel niet heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen die schuld aan [naam een] van € 1.250,- ieder bij helfte dienen te dragen. De schuld aan [naam een] ligt derhalve niet aan het hof voor.
19. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank onder 4.43 en 4.44 van het bestreden vonnis over de drankenhandel van de man voor familie en kennissen en de wijze waarop de financiering van de drank plaatsvond - namelijk bij vooruitbetaling door de klanten - heeft overwogen. De vrouw heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Dat zij door toevallig opgevangen delen van gesprekken van de man met derden zou weten dat de man in verband met zijn drankenhandel altijd achteraf zou declareren, heeft zij niet dan wel onvoldoende nader onderbouwd.
20. Het hof gaat er derhalve vanuit dat [naam twee] een bedrag van € 1.200,- en [naam drie] een bedrag van € 7.000,- aan de man ter hand hebben gesteld om daarvan sterke drank voor hun feesten te kopen. Volgens de stelling van de man kon de drank niet worden besteld omdat hij destijds in hechtenis was genomen. Daarvan uitgaande, zijn naar het oordeel van het hof voormelde gelden niet in de boedel gevallen, aangezien deze niet zijn verkregen onder bezwarende titel, noch om niet, noch krachtens overgang. De man heeft de gelden onder zich gehouden ten behoeve van een ander. In het kader van de verdeling spelen voormelde gelden derhalve geen rol. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden vernietigd. Aan het bewijsaanbod van de man gaat het hof voorbij, nu dit niet ter zake doende is.
Ad d: de schuld aan [naam vier] van € 9.500,- ter zake de aankoop van de Volkswagen Polo
21. Vaststaat dat de man op 22 juni 2015 een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met de heer [naam vier] en mevrouw [naam derde] ter zake de koop van een Volkswagen Polo voor de prijs van € 9.500,-. De rechtbank heeft de man gevolgd in zijn stelling dat hij de afgesproken koopprijs schuldig is gebleven en heeft geoordeeld dat sprake is van een gemeenschapsschuld die door beide partijen moet worden gedragen, er daarbij impliciet vanuit gaande dat die schuld op de peildatum 22 september 2015 nog bestond.
22. De vrouw is het niet eens met die beslissing. Volgens haar is de auto destijds wel degelijk en in contanten betaald. Partijen beschikten toentertijd nog over de middelen daartoe. Zij verwijst ter onderbouwing naar de tekst van voormelde, door beide partijen in eerste aanleg overgelegde overeenkomst (van haar zijde in eerste aanleg overgelegd als productie 10). Daarnaast bevreemdt het de vrouw dat [naam vier] - een bekende van de man, dat wordt door hem niet betwist - de (beweerdelijke) vordering jarenlang lijkt te zijn vergeten, maar ten tijde van de procedure in eerste aanleg over het bestaan hiervan een verklaring aflegt.
23. De man voert verweer en herhaalt zijn stellingen in eerste aanleg onder verwijzing naar het bericht en de brieven - als productie 15 bij de inleidende dagvaarding door hem
overgelegd - die volgens hem afkomstig zijn van [naam vier] .
24. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de (beweerdelijke) schuld aan [naam vier] een gemeenschapsschuld betreft. Indien de schuld per peildatum 22 september 2015 nog openstond, zijn beide partijen - ieder voor de helft - draagplichtig voor deze schuld. Het hof kan echter niet vaststellen of zulks het geval is, nu de crediteur [naam vier] geen partij is in de onderhavige verdelingszaak. Het bestreden vonnis dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. Aan het bewijsaanbod van de man gaat het hof voorbij, nu dit niet ter zake doende is.
Ad e: de schuld aan [naam vijf] van € 35.000,-
25. De rechtbank heeft geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat een door de man gestelde schuld van € 35.000,- aan [naam vijf] (geboren op 13 mei 1972) op de peildatum nog bestond, en heeft deze in de verdeling betrokken.
26. De vrouw stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat aan de zijde van de man ieder overtuigend bewijs van een nog bestaande geldlening bij [naam vijf] ontbreekt, voor zover deze ooit al heeft bestaan, hetgeen zij betwist. Zij wijst erop dat partijen in 2010 over aanzienlijk vermogen beschikten, waardoor destijds de noodzaak voor het afsluiten van die lening met een hoge rente van 6,5 % per jaar geheel ontbrak. Daarnaast is het volgens haar onwaarschijnlijk dat [naam vijf] - die onbetwist een kennis van de man is - jarenlang geen nakoming van de overeenkomst heeft gevorderd, maar op het moment van de echtscheiding van partijen zich zijn vordering weer zou herinneren.
27. Volgens de stellingen van de man in eerste aanleg heeft de in Suriname wonende [naam vijf] het bedrag van de lening van € 35.000,- - dat was bestemd voor een verbouwing van de echtelijke woning van partijen - tijdens hun verblijf wegens vakantie in Suriname contant aan partijen overhandigd. Ter comparitie van 20 maart 2018 heeft de man verklaard dat volgens afspraak het volledige bedrag in een keer mocht worden terugbetaald. Uiteindelijk is volgens hem nooit afgelost omdat hij toen gedetineerd zat. In hoger beroep verwijst de man wederom naar de door hem als productie 16a bij de inleidende dagvaarding overgelegde overeenkomst van geldlening van 15 juli 2010 met de diverse schriftelijke verklaringen.
28. Het hof overweegt als volgt. Indien partijen per peildatum 22 september 2015 een schuld van € 35.000,- aan [naam vijf] hadden, zijn zij beiden - ieder voor de helft - draagplichtig voor deze gemeenschapsschuld. Het hof kan echter niet vaststellen of zulks het geval is nu de crediteur [naam vijf] geen partij is in de onderhavige verdelingszaak. Het bestreden vonnis dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. Aan het bewijsaanbod van de man gaat het hof voorbij, nu dit niet ter zake doende is.
Ad f: de vordering op [naam zes] van € 20.000,-
29. De rechtbank heeft geoordeeld dat op de peildatum 22 september 2015 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoorde een vorderingsrecht van € 20.000,- op
[naam zes] , waartoe beide partijen, ieder voor de helft, gerechtigd zijn.
30. De man erkent het bestaan van de door de vrouw in het geding gebrachte overeenkomst tot geldlening van 23 februari 2015, gesloten tussen en ondertekend door zijn neef [naam zes] en hemzelf, maar stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat deze overeenkomst op
27 februari 2015 al weer is ontbonden. De man legt als productie 14 een verklaring gedateerd 20 november 2018 over van [naam zes] , waarin deze onder meer verklaart dat volgens mondelinge afspraak de overeenkomst binnen een bedenktijd van maximaal vijf dagen ontbonden kon worden zonder verdere consequenties, van welke mogelijkheid hij gebruik heeft gemaakt.
31. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij wijst erop dat de man in eerste aanleg een geantedateerde verklaring van [naam zes] heeft overgelegd, welke diende tot bewijslevering ten aanzien van het bestaan van een ontbindingsovereenkomst: die verklaring was van eerdere datum dan de overeenkomst, zodat deze daarop geen betrekking kon hebben, aldus ook de rechtbank. Aan de in hoger beroep overgelegde, nieuwe verklaring van [naam zes] dient derhalve geen waarde worden gehecht. De vrouw ontkent het bestaan van de daarin door de neef van de man gestelde schriftelijke ontbindingsovereenkomst, laat staan dat zij bij de ondertekening daarvan aanwezig zou zijn geweest.
32. Het hof is van oordeel dat de vrouw genoegzaam heeft onderbouwd dat de voormelde vordering op de peildatum tot de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoorde. Vaststaat dat de man in eerste aanleg een in tijd bezien ondeugdelijke en daarom ook ongeloofwaardige verklaring van [naam zes] heeft overgelegd, die door de rechtbank terecht terzijde is gelaten. Niet valt in te zien waarom aan de verklaring van 20 november 2018 wel betekenis moet worden gehecht. De man heeft ter zake ook geen bewijsaanbod gedaan.
33. Dit alles brengt mee dat het bestreden vonnis ter zake de vordering wegens geldlening op
[naam zes] moet worden bekrachtigd.