ECLI:NL:GHDHA:2020:705

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
2200371819
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake meermalen gepleegde winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld voor meermalen gepleegde winkeldiefstal. De verdachte, geboren in Turkije in 1992, had zich schuldig gemaakt aan het stelen van goederen uit verschillende winkels, waaronder de Dirk van den Broek en Aldi, op verschillende data in 2019. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven omdat het hof zich daar niet geheel mee verenigde. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd, maar sprak hem vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd. De verdachte was eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten en bevond zich ten tijde van de bewezen verklaarde feiten nog in een proeftijd. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf rechtvaardigden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken, met 2 weken voorwaardelijk, en de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werd gelast. Het hof legde bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling bij een forensische polikliniek.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003718-19
Parketnummers: 10-164587-19, 10-076462-19,
10-107033-19, 10-229976-17 (TUL) en
10-015450-19 (TUL)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
12 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder dagvaarding I (met parketnummer 10-164587-19), dagvaarding II (met parketnummer 10-076462-19) en dagvaarding III (met parketnummer 10-107033-19) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts is de gevangenneming van de verdachte ter terechtzitting bevolen. Daarnaast is bepaald dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Rotterdam
- een wrap en/of
- Axe spray en/of
- een flesje wijn,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (vestiging Mathenesserplein 76), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding II
hij, op of omstreeks 1 april 2019, te Rotterdam, een of meerdere winkelgoederen (o.a. bier, kaasbroodjes en kaarsen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Dirk van den Broek (locatie: Zuiderterras), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding III
hij, op of omstreeks 4 mei 2019 te Rotterdam, een of meerdere pakjes sigaretten (merk: Marlboro) en/of diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Aldi, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken onder dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I
hij op 9 juli 2019 te Rotterdam
- een wrap en
- Axe spray en
- een flesje wijn,
diegeheel aan een ander toebehoorde
n, te weten aan Albert Heijn (vestiging Mathenesserplein 76), heeft weggenomen met het oogmerk om
die goederenzich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding II
hij, op 1 april 2019, te Rotterdam, een of meerdere winkelgoederen (o.a. bier, kaasbroodjes en kaarsen),
diegeheel aan een ander toebehoorde
n, te weten aan de Dirk van den Broek (locatie: Zuiderterras), heeft weggenomen met het oogmerk om
die goederenzich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding III
hij, op 4 mei 2019 te Rotterdam, meerdere pakjes sigaretten (merk: Marlboro)
diegeheel aan een ander toebehoorde
n, te weten aan Aldi, heeft weggenomen met het oogmerk om
die goederenzich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III bewezen verklaarde levert op:

diefstal, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het plegen van winkeldiefstal. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven het eigendomsrecht van anderen niet te respecteren. Winkeldiefstal veroorzaakt bovendien schade en hinder voor het gedupeerde winkelbedrijf en overlast bij het winkelend publiek.
Het hof heeft bij de beraadslaging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De verdachte liep ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten bovendien nog in een proeftijd. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende, en met name gelet op de veelvuldige recidive - van oordeel dat een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur en daaraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarden een passende en geboden reactie vormt. De, overigens niet met stukken onderbouwde, mededeling van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep dat de verdachte geen alcohol en drugs meer gebruikt en dat het nu goed met hem gaat, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, waardoor het hof zich er niet zelf van heeft kunnen overtuigen dat het leven van de verdachte inderdaad een positieve wending heeft genomen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 april 2018 onder parketnummer 10-229976-17 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2019 onder parketnummer 10-015450-19 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
  • verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek zoals het Dok of De Waag of een instelling voor soortgelijke ambulante forensische zorg, ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit nodig acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 april 2018, parketnummer 10-229976-17, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2019, parketnummer 10-015450-19, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. A.L. Frenkel en mr. K.C.J. Vriend, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2020.