ECLI:NL:GHDHA:2020:704
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens afwezigheid en gebrek aan grieven
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen op 11 september 2019. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1977, heeft geen schriftuur met grieven ingediend en is niet ter terechtzitting verschenen. Zijn raadsvrouw was wel aanwezig, maar had geen machtiging om namens de verdachte de verdediging te voeren. Hierdoor zijn er geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
De advocaat-generaal heeft tijdens de zitting gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, gezien zijn afwezigheid en het ontbreken van grieven. Het hof heeft geen ambtshalve redenen gezien voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2020. De uitspraak is gedaan door de rechters A.E.A.M. van Waesberghe, A.L. Frenkel en K.C.J. Vriend, in aanwezigheid van de griffier N. van Burgsteden.