ECLI:NL:GHDHA:2020:702
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen op 8 augustus 2019. De verdachte was op 13 april 2019 in persoon gedagvaard om op de zitting van 8 augustus 2019 te verschijnen. Volgens artikel 408, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering had de verdachte binnen veertien dagen na het vonnis hoger beroep moeten instellen. Echter, het hoger beroep werd pas op 16 september 2019 ingesteld, wat buiten de geldende termijn viel.
De advocaat-generaal heeft ter zitting gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, omdat het niet tijdig is ingesteld. De verdediging heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar aanwezig was op de zitting in eerste aanleg, maar niet heeft begrepen dat hij binnen 14 dagen hoger beroep moest instellen. Dit werd door het hof niet als een verschoonbare omstandigheid aangemerkt.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2020.