ECLI:NL:GHDHA:2020:698

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
2200152419
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en bewezenverklaring openlijke geweldpleging in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Syrië in 1976, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week voor openlijke geweldpleging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep. De tenlastelegging betrof openlijk geweld gepleegd op 2 januari 2019 te Alphen aan den Rijn, waarbij de verdachte samen met een ander de aangever tegen het gezicht heeft gestompt.

Het hof heeft geoordeeld dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs boden voor de beschuldigingen van schoppen en/of trappen, en heeft de verdachte daarom van deze onderdelen vrijgesproken. Wel heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging door de aangever te stompen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

In de strafmotivering heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en heeft een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001524-19
Parketnummer: 09-852011-19
Datum uitspraak: 26 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1976,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
12 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Voorts is het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 januari 2019 te Alphen aan den Rijn openlijk, te weten, nabij de Zegerplas, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] door
- ( meermalen) (met kracht) in/tegen/op het gezicht, in elk geval het hoofd te slaan en/of stompen en/of
- ( vervolgens) (meermalen) (met kracht) (terwijl die [aangever] op de grond lag/was gelegen) in/tegen/op het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) te maken in de richting van die [aangever], althans een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp aan die [aangever] te tonen;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder gedachtestreepje 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, maar dat het onder gedachtestreepje 2 ten laste gelegde, met name gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige A} en [getuige B], bewezen kan worden verklaard. Naar het oordeel van het hof bieden de getuigenverklaringen van [getuige A] en [getuige B] onvoldoende overtuigend bewijs voor het aan de verdachte onder gedachtestreepje 2 ten laste gelegde schoppen en/of trappen. Met name over de volgorde van het tegen elkaar gebruikte geweld zijn de getuigenverklaringen niet eenduidig, terwijl ze op de relevante punten ook niet in overeenstemming zijn te brengen met de zich eveneens in het dossier bevindende verklaring van getuige [getuige C].
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van hetgeen hem onder de gedachtestreepjes 2 en 3 ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 januari 2019 te Alphen aan den Rijn openlijk, te weten, nabij de Zegerplas op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever] door
- tegen het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [aangever]. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij versterkt een feit als het onderhavige in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid, omdat het feit gepleegd is op een voor het publiek toegankelijke plaats.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
25 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Verder heeft het hof gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij in strafmatigende zin zal worden meegewogen dat het hof van de ten laste onderdelen van het gebruikte geweld minder bewezen acht dan de politierechter heeft gedaan.
Alles afwegende en in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede zijn ter terechtzitting in hoger beroep aangenomen open proceshouding is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. A.L. Frenkel en mr. K.C.J. Vriend, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2020.