ECLI:NL:GHDHA:2020:696

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.260.945/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake contact- en straatverbod tussen ex-partners met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De man, die in hoger beroep is gekomen, heeft een contact- en straatverbod opgelegd gekregen van de vrouw, met wie hij in het verleden gehuwd is geweest. Het huwelijk is op 13 oktober 2017 ontbonden en sindsdien zijn partijen feitelijk uit elkaar. Uit hun huwelijk zijn drie minderjarige kinderen geboren, die bij de vrouw verblijven. De vrouw heeft de man een contact- en straatverbod opgelegd, dat door de voorzieningenrechter is toegewezen, zij het in beperkte vorm. De man heeft in hoger beroep grieven geformuleerd en vordert dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigt.

Tijdens de procedure is gebleken dat er al lange tijd spanningen zijn tussen partijen, mede door eerdere veroordelingen van de man voor huiselijk geweld. De vrouw heeft aangegeven zich onveilig te voelen door het gedrag van de man, die ondanks het opgelegde verbod contact met haar heeft gezocht. Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn voor het contact- en straatverbod, gezien de geschiedenis van huiselijk geweld en de huidige situatie van de kinderen. Het hof heeft het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.260.945/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/570571 / KG ZA 19-259

arrest d.d. 25 februari 2020

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.S. Bijsterbosch te ‘s-Gravenzande,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Aardoom-Fuchs te Gouda.

Het geding

De man is bij exploot van 6 juni 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 mei 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De man heeft bij memorie van grieven 10 grieven geformuleerd.
De vrouw heeft een memorie van antwoord ingediend.
Op verzoek van de man heeft het hof pleidooi bepaald, dat is gehouden op 4 december 2019.
Verschenen zijn de man met zijn advocaat en de vrouw met haar advocaat. Mr. Bijsterbosch heeft pleitnotities overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ter pleidooizitting zijn de volgende aktes genomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 5 november 2019 met bijlage;
- een brief van de zijde van de man van 19 november 2019 met bijlagen.
Partijen hebben ermee ingestemd, dat het hof beslist op het procesdossier dat is gedeponeerd voor het pleidooi onder aanvulling van de pleitnota.

Beoordeling van het hoger beroep

Enige relevante feiten
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk op 13 oktober 2017 is ontbonden. Partijen zijn sinds medio 2016 feitelijk uit elkaar.
2. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren de thans nog minderjarigen:
- [kind een] , geboren [in] 2012 te [plaatsnaam] ,
- [kind twee] , geboren [in] te [plaatsnaam] ,
- [kind drie] , geboren [in] 2015 te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de minderjarigen.
3. Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen, die bij de vrouw verblijven.
4. De minderjarigen zijn bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI) voor de duur van één jaar. Bij beslissing van de kinderrechter in diezelfde rechtbank van 8 maart 2019 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 15 maart 2020.
5. Er vindt sinds februari 2019, op last van de GI, geen omgang tussen de man en de minderjarigen plaats.
Eerste aanleg
6. De vrouw heeft een contact- en straatverbod jegens de man gevorderd, welk straatverbod de voorzieningenrechter – zowel in omvang als wat betreft de hoogte van de dwangsom beperkter dan door de vrouw gevorderd – heeft toegewezen.
7. De voorzieningenrechter heeft de man:
- verboden gedurende zes maanden na betekening van het vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden in de [adres] , met uitzondering van het bezoeken van de ouderavonden op de school van de minderjarigen;
- verboden gedurende zes maanden na betekening van het vonnis – anders dan via zijn advocaat – persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met de vrouw, met uitzondering van contacten die in het kader van de ondertoezichtstelling op aanwijzen van de GI zullen plaatsvinden;
- veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat hij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt.
De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Vorderingen in hoger beroep
8. De man vordert dat het dit hof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel haar deze vorderingen te ontzeggen;
2. de vrouw te veroordelen in de (proces)kosten van dit geding in beide instanties, waaronder begrepen het salaris van de advocaat, het nasalaris en de noodzakelijke verschotten (kosten deurwaarder in verband met uitbrengen dagvaarding en griffierecht) met bepaling dat het bedrag ter zake de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de uitspraak van het in deze te wijzen arrest door de vrouw aan de man moet zijn voldaan, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
9. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis bevestigt en de eis in de appeldagvaarding afwijst, met veroordeling van de man in de proceskosten, begroot op € 469,- (eigen bijdrage € 145,- + griffierechten € 324,-).
Oordeel hof
Belang bij het hoger beroep
10. De duur van het contact- en straatverbod is gesteld op 6 maanden na betekening van het vonnis. Het vonnis is op 20 mei 2019 aan de man betekend. De termijn van het verbod is derhalve op 20 november 2019 verstreken. De man heeft in zoverre geen belang meer bij het door hem ingestelde hoger beroep.
11. De man heeft ter pleidooizitting gesteld dat hij belang heeft bij een oordeel van het hof over de juistheid van de door de voorzieningenrechter gegeven beslissing, aangezien door hem dwangsommen zijn verbeurd.
12. Ter pleidooizitting is komen vast te staan dat de man in ieder geval een aantal maal het aan hem opgelegde contact- en straatverbod heeft overtreden en dat de deurwaarder hem heeft aangeschreven vanwege verbeurd verklaarde dwangsommen. Het belang van de man bij het onderhavige hoger beroep is naar het oordeel van het hof hiermee genoegzaam gegeven.
Beoordeling hoger beroep
13. Het hof stelt voorop dat, nu een contact- en straatverbod een inbreuk vormt op het recht om vrijelijk te communiceren en zich vrijelijk te verplaatsen, toewijzing van een dergelijke vordering pas aan de orde is, indien sprake is van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een dergelijke inbreuk kunnen rechtvaardigen. Er moet in ieder geval een reële dreiging bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de man tegenover de vrouw. Bij de beantwoording van de vraag of het verbod gerechtvaardigd is, moeten alle omstandigheden van het geval alsmede de belangen van partijen in acht worden genomen.
14. In de kern komen de grieven van de man erop neer dat er geen rechtvaardiging is voor de hiervoor genoemde inbreuken. Volgens de man heeft de vrouw sinds het uiteengaan van partijen medio 2016 de kinderen stelselmatig bij hem weggehouden. Zijn pogingen om tot omgang te komen kunnen allerminst worden bestempeld als het plegen van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw noch als onrechtmatig. Bij zijn eenmalige bezoek aan de school van de kinderen op 14 maart 2019 is geen onvertogen woord gevallen, laat staan dat sprake is geweest van bedreiging. Ook zijn bezoek aan de woning van de vrouw op 10 februari 2019 om cadeautjes af te geven voor de kinderen kan niet worden gezien als een stelselmatige inbreuk op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vrouw. Dat er geen omgang plaatsvindt komt volgens de man door de verstoorde verhouding tussen de man en de GI en niet door spanningen tussen de man en de vrouw. De GI en de bijzonder curator mogen dan wel hebben geadviseerd dat partijen elkaar zoveel mogelijk met rust moeten laten zodat iedereen tot rust kan komen, maar de man heeft zich als ouder met gezag die zijn kinderen bezoekt niet onrechtmatig ten opzichte van de vrouw gedragen. De man heeft zich altijd aan de aanwijzingen van de hulpverlening en reclassering gehouden en volledig meegewerkt. Ter zake het door de vrouw gestelde lastigvallen na het kort geding op 1 mei 2019 geeft de man aan dat deze overtredingen, met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid, onvoldoende ernstig zijn om te kunnen rechtvaardigen dat daardoor de dwangsommen zijn verbeurd. De door hem verzonden berichten op 30 oktober 2019 (productie 14 van de zijde van de vrouw) moeten worden bezien in het licht van het feit dat hij kort daarvoor geconfronteerd werd met de tekening van de oudste dochter van partijen waarop zij in grote letters ‘ik mis mijn papa’ had geschreven.
15. De vrouw heeft hier het volgende tegenin gebracht. De man betwist nog steeds het huiselijk geweld en de gevoelens van onveiligheid die zijn gedrag bij de vrouw teweeg brengen. De man verwijt de vrouw dat ze niet mee wil werken aan de omgang tussen hem en de kinderen, maar de kinderrechter heeft nadrukkelijk de regie over de omgang bij de GI gelegd. De ondertoezichtstelling is verlengd met een uitdrukkelijke opdracht aan de GI om te kijken hoe het nu verder moet met de omgangsregeling. De GI heeft aangegeven voorlopig geen omgang te laten plaatsvinden, vanwege de onrust die dit voor de kinderen en de vrouw met zich brengt. Ook de bijzondere curator is deze mening toegedaan. De vrouw ervaart het als onveilig als de man aan de deur komt en haar belt en WhatsApp-berichten stuurt. De man blijft daarmee doorgaan, zo heeft hij nadat het contactverbod aan hem was opgelegd de vrouw al zeker 9 keer gebeld en 7 keer WhatsApp-berichten gestuurd. Gezien de voorgeschiedenis van partijen ervaart de vrouw dit als bedreigend.
16. Het hof komt in hoger beroep niet tot een andere conclusie dan de voorzieningenrechter, en wel dat de gerechtvaardigde vrees bestaat dat de man de persoonlijke vrijheid van de vrouw niet respecteert en daarop telkens inbreuk zal blijven maken, en oordeelt daartoe als volgt.
17. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er al lange tijd veel spanningen zijn tussen partijen.
Hoewel de man betwist dat er op enig moment sprake is geweest van huiselijk geweld, staatvast dat hij in 2017 strafrechtelijk is veroordeeld voor mishandeling van de vrouw tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Voorts staat als onweersproken vast dat de man ook al in 2014 is veroordeeld ter zake huiselijk geweld. Ook is gebleken dat Veilig Thuis reeds bij het gezin was betrokken ten tijde van het huwelijk van partijen en niet, zoals de man stelt, pas nadat de vrouw met de kinderen de woning medio 2016 heeft verlaten.
18. Er is al lange tijd veel zorg om de situatie rond de kinderen. Door de GI is een beleid uitgestippeld, met een (omgangs)ondertoezichtstelling, om de omgang tussen de man en de minderjarigen te begeleiden en te monitoren. Het handelen van de man, ook al zal dat zijn ingegeven door onmacht en verdriet over de situatie rond de omgangsregeling met de kinderen en zijn relatie met de GI, roept gevoelens van onrust en onveiligheid op bij de vrouw en de kinderen en de man ziet dat niet in. De GI geeft in een e-mail van 27 augustus 2019 (productie 16 in hoger beroep van de zijde van de man) aan een verzoek tot wijziging omgang te zullen doen, waarbij verzocht zal worden geen omgangsregeling uit te spreken. Volgens de GI levert de omgang te veel spanningen op en zijn de onvoorspelbaarheid en spanning niet goed voor de kinderen. Dat er thans door de GI en de man nieuwe afspraken met betrekking tot het opstarten van een begeleide omgang tussen de man en de kinderen zijn gemaakt (productie 11 in hoger beroep van de zijde van de man) vindt het hof een positieve ontwikkeling. Echter, dit doet aan het vorenstaande niet af, nu het hof ter pleidooizitting heeft begrepen dat deze afspraken nog niet in werking zijn getreden en in ieder geval nog met de vrouw moeten worden besproken.
19. De man heeft het aan hem opgelegde straat- en contactverbod meerdere keren overtreden, zo is ter pleidooizitting ook namens hem erkend. Naar de mening van de man rechtvaardigt de aard van de overtredingen niet een verbeurdverklaring van de dwangsommen, maar dit doet niet af aan het feit dat de man dus ook na het opgelegde verbod de vrouw is blijven benaderen en de vrouw deze benadering, zo heeft zij aangegeven, als onveilig en onrustig ervaart. De bejegening van de vrouw in (een deel van) de door de man aan de vrouw gestuurde WhatsApp-berichten is naar het oordeel van het hof ook zeer onprettig van toon.
20. De man is, zo blijkt uit de door hem overgelegde rapportages betreffende zijn reclassering, de afspraken omtrent zijn reclassering en begeleiding goed nagekomen. In de rapportage wordt echter ook geconstateerd dat er altijd spanningen bij de man zullen zijn zolang de situatie met de GI voortduurt. Wanneer de man op meerdere leefgebieden spanning ervaart, raakt hij uit balans en lijkt hij zijn toevlucht te vinden in alcoholgebruik. Dit alcoholgebruik kan ontremmend werken, hetgeen zich uit in het ventileren van zijn ongenoegens en frustraties omtrent de jeugdbescherming. Hij doet dit door middel van het sturen van e-mails of WhatsApp-berichten. De man heeft diverse behandelingen gevolgd, zowel gericht op alcoholgebruik als emotieregulatie. Uit het integraal evaluatieverslag van de reclassering Nederland van [datum] (productie 2 memorie van grieven) blijkt dat deze behandelingen geen van alle tot blijvende gedragsverandering hebben geleid. Ten aanzien van gedragsverandering lijkt volgens de reclasseringswerker mevrouw [volgt naam] , zo schrijft zij in een verslag van 5 augustus 2019 (productie 25 van de man in hoger beroep), het hoogst haalbare te zijn bereikt.
21. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter op juiste gronden aan de man het straat- en contactverbod heeft opgelegd. Het bestreden vonnis wordt dan ook bekrachtigd.
Proceskosten
22. Het hof ziet aanleiding om – zoals gebruikelijk is in zaken van familierechtelijke aard – de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
23. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van de Poll, P.B. Kamminga en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.