ECLI:NL:GHDHA:2020:672

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.266.586/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake gezagsgeschil tussen ouders over schoolinschrijving van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. De man verzoekt om vervangende toestemming om zijn minderjarige kinderen in te schrijven op een nieuwe school, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze wijziging. De man heeft één grief ingediend en het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld. De minderjarigen zijn sinds 20 oktober 2014 onder toezicht gesteld en de man en vrouw oefenen gezamenlijk gezag uit over hen. De man stelt dat de huidige school niet in het belang van de kinderen is en dat de nieuwe school betere resultaten biedt. De vrouw betwist dit en stelt dat de huidige school de beste keuze is voor de kinderen. Het hof oordeelt dat het niet in het belang van de minderjarigen is om van school te wisselen, gezien de reistijd en de overgang naar een nieuwe school in een laat stadium van het schooljaar. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.266.586/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/578288 / KG ZA 19/767

arrest van 11 februari 2020

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Rachid te Rotterdam,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.A. Ray te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 18 september 2019 met producties is de man in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 23 augustus 2019, hierna: het bestreden vonnis.
Bij voormeld exploot heeft de man één grief aangevoerd.
Het verzoek van de man het appel als spoedappel te behandelen is afgewezen wegens onvoldoende spoedeisendheid.
Bij memorie van antwoord van 28 oktober 2019 heeft de vrouw de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
2. De door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
3. Bij dat vonnis is de vordering van de man te bepalen dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend om de minderjarigen:
- [naam een] , geboren op [in] 2008 te [plaatsnaam] , hierna: de oudste minderjarige; en
- [naam twee] , geboren op [in] 2010 te [plaatsnaam] , hierna: de jongste minderjarige,
tezamen: de minderjarigen,
in te schrijven op de [Nieuwe School] afgewezen.
4. De man vordert dat het hof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de man vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op de [Nieuwe School] (hierna ook: de nieuwe school), kosten rechtens.
5. De vrouw concludeert dat het het hof moge behagen, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de man niet-ontvankelijk te verklaren casu quo af te wijzen, het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.

Enige achtergrondinformatie

6. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de minderjarigen zijn geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen. De minderjarigen zijn sinds 20 oktober 2014 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is telkens voor de duur van een jaar verlengd, laatstelijk op 5 februari 2019, en eindigt op 5 februari 2020. De minderjarigen zijn op 19 mei 2018 ingeschreven op het adres van de man. Zij verblijven feitelijk van maandagmiddag uit school tot donderdagochtend aanvang schooltijd bij de vrouw en van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend aanvang schooltijd bij de man. De minderjarigen bezoeken de [de huidige school] te [plaatsnaam] (hierna ook: de huidige school).

Het geschil

7. In het kader van de uitoefening van het gezamenlijk gezag over de minderjarigen is tussen partijen in geschil of aan de man vervangende toestemming moet worden verleend om de minderjarigen in te schrijven op de nieuwe school.
8. De man is het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter die ertoe leidt dat de minderjarigen op hun huidige school (ingeschreven) blijven. Hij meent dat de voorzieningenrechter vonnis heeft gewezen op basis van aannames die allerminst zijn gesteld, onderbouwd en correct zijn. De man voert in hoger beroep het volgende aan:
- de reistijd van de minderjarigen wordt niet langer als zij naar de nieuwe school zouden gaan. De minderjarigen zijn gewend sommige dagen langer onderweg te zijn. Bovendien is de man bereid per auto het vervoer naar de nieuwe school op zich te nemen als de kinderen bij de vrouw verblijven;
- de resultaten van de nieuwe school zijn wel degelijk beter dan die van de huidige school in die zin dat de minderjarigen daar een grotere kans hebben op een beter schooladvies;
- de minderjarigen ondervinden problemen op de huidige school: zij krijgen geen extra ondersteuning en begeleiding, de jongste minderjarige zit in een grotere klas dan vorig jaar en de individueel begeleider (IB-er) kent de minderjarigen totaal niet. Op de nieuwe school zijn kleinere klassen;
- het continurooster van de huidige school van de minderjarigen sluit niet aan bij het rooster van een werkende ouder. De man - die op uitzendbasis werkt - loopt hiermee inkomsten mis;
- de minderjarigen, met name de oudste minderjarige, hebben aangegeven uit te kijken naar een nieuwe school waar zij de woensdagmiddagen vrij zijn.
9. Volgens de vrouw heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld zoals deze heeft gedaan. Zij voert gemotiveerd verweer tegen de stellingen van de man. In de optiek van de vrouw is het niet in het belang van de minderjarigen van school te wisselen.

Aard van de procedure

10. Het hof stelt voorop dat het hoger beroep mede ertoe kan dienen eventuele omissies in eerste aanleg te herstellen.
11. Voorts brengt de bijzondere aard van de kortgedingprocedure zoals de onderhavige onder meer mee dat aan de rechter vrijheid toekomt met betrekking tot zijn oordeel omtrent het voldoende gesteld zijn en het voldoende vaststaan van de feiten die hij nodig heeft om tot het al dan niet toewijzen van de gevorderde voorziening te komen. De rechter kan in kort geding bepalen welke feiten voorshands aannemelijk worden geacht, waarbij dit oordeel in hoge gebaseerd mag zijn op de aannemelijkheid van bepaalde stellingen. De rechter is daarbij niet gebonden aan de regels van het bewijsrecht. Ten slotte gelden voor de motivering van een voorlopig oordeel in kort geding minder strenge eisen dan moeten worden gesteld aan de motivering van de beslissing in de bodemprocedure.

Juridisch kader

12. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij partijen met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van de minderjarigen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van de minderjarigen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.

Verdere beoordeling

13. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarigen is van school te wisselen.
14. Niet in geschil is dat de minderjarigen overeenkomstig de bestaande afspraken tussen partijen wekelijks vaker vanuit de op loopafstand van de huidige school gelegen woning van de vrouw naar school vertrekken en uit school daar weer thuiskomen dan vanuit en naar de woning van de man en zijn nieuwe partner die volgens hem op 18 tot 30 autominuten van de huidige school is gelegen. De door de man voorgestane nieuwe school is op 20 tot 30 autominuten van de woning van de vrouw gelegen. Toewijzing van zijn verzoek zal tot gevolg hebben dat de wekelijkse reistijd van de minderjarigen hoe dan ook toeneemt. Het hof acht dit een contra-indicatie voor een schoolwisseling.
15. Naar het oordeel van het hof heeft de man bovendien in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw in hoger beroep niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de minderjarigen op de nieuwe school betere resultaten zullen boeken en een grotere kans op een goed schooladvies zullen hebben dan op de huidige school. De gestelde resultaten van de nieuwe school zijn niet noodzakelijkerwijs één op één van toepassing op de minderjarigen, aangezien bij ieder individueel kind weer sprake is van een eigen samenstel van factoren dat de schoolcarrière beïnvloedt. Daarbij komt - zoals hierna wordt overwogen - dat de oudste minderjarige het basisonderwijs binnen afzienbare tijd zal gaan verlaten. Wat de jongste minderjarige betreft, heeft de man niet onderbouwd dat deze zodanige problemen ondervindt op de huidige school dat een verandering van school, met alles wat daarbij komt kijken, in zijn belang zou zijn. De enkele stellingen van de man daaromtrent acht het hof niet voldoende om in de belangenafweging mee te nemen.
16. Daar komt bij dat het lopende schooljaar 2019-2020 ten tijde van het uitspreken van het onderhavige arrest inmiddels tot halverwege is gevorderd. De oudste minderjarige zit inmiddels in groep acht en zal volgend schooljaar middelbaar onderwijs gaan volgen. Een schoolwisseling waarbij de minderjarigen gedurende dit late stadium van het schooljaar aan een nieuwe school zouden moeten wennen, de oudste minderjarige zelfs tweemaal in een periode van enkele maanden, met alles wat daarbij komt kijken, acht het hof niet in het belang van de minderjarigen. De stelling van de man dat de oudste minderjarige ernaar uitkijkt de nieuwe school te bezoeken waar zij de woensdagmiddagen vrij zal zijn, voor zover al aannemelijk, acht het hof evenmin zwaarwegend nu zij het volgende schooljaar naar de middelbare school zal gaan.
17. Dat de huidige school van de minderjarigen een continurooster hanteert waardoor de man - die via een uitzendbureau werkt - inkomen zou mislopen omdat hij hen op donderdag en vrijdag na 13.30 uur moet opvangen, acht het hof in het licht van het vorenstaande niet van zodanige betekenis dat dit de door de man voorgestane schoolwisseling van de minderjarigen rechtvaardigt. Het hof gaat ervan uit dat de man zijn uren ook op een andere manier kan indelen, dan wel opvang voor de minderjarigen kan regelen.
18. Alle overwegingen in acht genomen en in onderling verband bezien, leiden naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd voor zover daarin de vordering van de man te bepalen dat hem vervangende toestemming wordt verleend voor het inschrijven van de minderjarigen op de nieuwe school is afgewezen.

Proceskosten

19. Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
20. Mitsdien wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Zonneveld, A.A.F. Donders en O.I.M. Ydema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.