ECLI:NL:GHDHA:2020:671

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.267.548/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling tussen ouders na beëindiging van relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 september 2019. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling met zijn dochter, die is geboren uit een eerdere relatie met de vrouw. De vrouw heeft na de beëindiging van de relatie in 2018 de omgangsregeling opgeschort, wat heeft geleid tot dit geschil. De rechtbank had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar de vrouw heeft aangegeven niet meer mee te willen werken aan deze regeling. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en heeft de grieven van de man beoordeeld. De man heeft twee grieven ingediend, waarin hij stelt dat de omgangsregeling in het belang van de dochter moet worden hervat. Het hof oordeelt dat er onvoldoende grond is om de omgangsregeling te wijzigen, gezien het lopende traject bij 'Ouderschap Blijft'. Het hof benadrukt het belang van het traject en de noodzaak voor partijen om dit eerst te doorlopen voordat er wijzigingen in de omgangsregeling kunnen worden aangebracht. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.267.548/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/576751/KG ZA 19-659

arrest van 10 maart 2020

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te 's-Gravenhage,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 27 september 2019 is de man in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 3 september 2019, hierna: het bestreden vonnis. Het verzoek van de man, de zaak als spoedappel te behandelen, is afgewezen. In de appeldagvaarding met producties heeft de man twee grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met producties heeft de vrouw de grieven bestreden.
De man heeft pleidooi gevraagd. Voorafgaand aan het pleidooi heeft de man nog stukken ingediend op 31 januari 2020 (producties 6 en 7) en de vrouw op 3 februari 2020 (productie 3).
Vervolgens hebben partijen op 12 februari 2020 de zaak doen bepleiten, de man door zijn advocaat en de vrouw door haar advocaat, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd. Partijen hebben er mee ingestemd dat het hof arrest zal wijzen op basis van het ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde procesdossier en de vervolgens ingediende producties.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 3 september 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie gehad tot in 2018, waaruit op [in] 2017 is geboren: [de dochter] , verder te noemen: [de dochter] . De man heeft [de dochter] erkend. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag over [de dochter] uit. De man heeft na het verbreken van de relatie regelmatig contact gehad met [de dochter] . Op 3 december 2018 zijn partijen een voorlopige omgangsregeling overeengekomen die inhoudt dat [de dochter] bij de man verblijft op dinsdag van 8.15 uur tot 17.00 uur, met een uitbreiding per maart 2019, waarbij [de dochter] ook bij de man is op maandag van 10.00 uur tot 12.00 uur met het oog op babyzwemmen en in de oneven weken op zaterdag van 9.00 tot 17.00 uur. Eind juni 2019 heeft de vrouw de man medegedeeld niet meer te willen meewerken aan deze omgangsregeling. Bij beschikking van 10 september 2019 van de rechtbank Den Haag, gegeven op het op 9 juli 2019 door de man ingediende verzoek tot gezamenlijk gezag en de vaststelling van een regeling in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, heeft de rechtbank partijen verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling en bepaald dat de rechtbank zal rapporteren over het verloop van de ouderschapsbemiddeling. De man heeft daarnaast in kort geding gevorderd dat de vrouw verplicht zal worden uitvoering te geven aan de overeengekomen omgangsregeling, waarop in het bestreden vonnis is beslist als boven weergegeven.
3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
In conventie:
- de vrouw gelast om voorlopig uitvoering te blijven geven aan de tot voor kort geldende omgangsregeling in die zin dat de vader met het oog op “babyzwemmen” met [de dochter] contact zal hebben op maandag van 10.00 uur tot 12.00 uur, waartoe de man [de dochter] ophaalt bij de oma van moederszijde en [de dochter] na afloop van het zwemmen daar weer terugbrengt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
- verstaan dat de vrouw voorlopig haar medewerking zal verlenen aan het tot stand komen van Face Time-contact tussen de man en [de dochter] en dat zij daartoe iedere donderdag en zaterdag om 10.00 uur telefonisch contact zal opnemen met de man.
In reconventie:
- het gevorderde afgewezen.
In conventie en in reconventie:
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
4. De man vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vrouw zal veroordelen de eerder overeengekomen omgangsregeling na te komen waarbij er omgang tussen de man en [de dochter] zal zijn:
- Iedere maandag van 10.00 uur tot 12.00 uur waarbij de man met [de dochter] gaat babyzwemmen;
- Iedere dinsdag van 8.15 uur tot 17.00 uur;
- Een keer in de veertien dagen in de oneven weekenden op de zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur;
Dan wel subsidiair een door het hof in goede justitie vast te stellen voorlopige omgangsregeling.
5. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, kosten rechtens.
6. De twee grieven van de man komen er beide op neer dat de man vindt dat een volledige hervatting van de omgangsregeling, hangende de reeds tussen partijen lopende bodemprocedure, mogelijk en in het belang van [de dochter] is. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte de omgangsregeling ingeperkt. De omgang is nu beperkt tot slechts twee uren per week, waarin de man gaat zwemmen met [de dochter] . De man heeft een stabiele relatie met zijn partner [volgt naam] . De vrouw heeft daar volgens de man moeite mee. Dat zij aanwezig is geweest bij een contactmoment kan er niet toe leiden dat de omgang tussen de man en [volgt naam] zo wordt ingeperkt. In juni 2019 is er eenmalig een incident geweest tussen partijen, waarbij zij beiden de afspraak over het geweldloos communiceren niet hebben nageleefd. De man betreurt dit. Hij heeft zich gewend tot een psycholoog voor een hulptraject om zijn emotieregulatie te versterken. Partijen zijn verwezen naar Ouderschap Blijft maar het opstarten daarvan duurt nog enige tijd.
7. De vrouw heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Het hof zal daar, waar nodig, op ingaan.
8. Het hof is van oordeel dat er onvoldoende grond is om de omgangsregeling nu, hangende de bodemprocedure, te wijzigen. Ter zitting is naar voren gekomen dat partijen op korte termijn het traject bij ‘Ouderschap Blijft’ kunnen gaan doorlopen. Het hof kan zich voorstellen dat het voor de man niet snel genoeg gaat, maar het hof ziet onvoldoende grond om de getroffen ordemaatregel nu te herzien. De verhouding tussen partijen is nog precair en het is van belang dat zij eerst dit traject gaan doorlopen. Ter zitting is naar voren gekomen dat partijen in onderling overleg de wekelijkse omgang al met een uur hebben uitgebreid, wat het hof een positieve stap acht. Het staat partijen natuurlijk altijd vrij om in goed onderling overleg de regeling uit te breiden, maar het opleggen van een uitgebreidere omgangsregeling hangende de bodemprocedure acht het hof op dit moment niet in het belang van [de dochter] .
9. Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, E.A. Mink en H. Mollema- de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.