ECLI:NL:GHDHA:2020:671
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling tussen ouders na beëindiging van relatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 september 2019. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling met zijn dochter, die is geboren uit een eerdere relatie met de vrouw. De vrouw heeft na de beëindiging van de relatie in 2018 de omgangsregeling opgeschort, wat heeft geleid tot dit geschil. De rechtbank had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar de vrouw heeft aangegeven niet meer mee te willen werken aan deze regeling. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en heeft de grieven van de man beoordeeld. De man heeft twee grieven ingediend, waarin hij stelt dat de omgangsregeling in het belang van de dochter moet worden hervat. Het hof oordeelt dat er onvoldoende grond is om de omgangsregeling te wijzigen, gezien het lopende traject bij 'Ouderschap Blijft'. Het hof benadrukt het belang van het traject en de noodzaak voor partijen om dit eerst te doorlopen voordat er wijzigingen in de omgangsregeling kunnen worden aangebracht. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten tussen partijen.