ECLI:NL:GHDHA:2020:670

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
2200182019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-vriend en diens nieuwe vriendin met schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar werd in hoger beroep veroordeeld voor het mishandelen van haar ex-vriend en diens nieuwe vriendin, evenals voor het beschadigen van de auto van de vriendin. De feiten vonden plaats op 10 april 2018 in 's-Gravenhage. De verdachte heeft de ex-vriend mishandeld door met een wijnfles tegen zijn gezicht te slaan en de nieuwe vriendin te slaan en te schoppen. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de confrontatie had gezocht en niet aannemelijk was dat zij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen. De totale schadevergoeding voor de benadeelde partijen bedroeg € 5.446,89 voor slachtoffer 1 en € 300,00 voor slachtoffer 2, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001820-19
Parketnummer(s): 09-019217-19
Datum uitspraak: 26 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte]

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
12 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Voorts is in eerste aanleg beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen op de wijze als omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
zij op of omstreeks 10 april 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een wijnfles, althans een glazen fles, tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
zij op of omstreeks 10 april 2018 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] aan de haren te trekken en/of met een wijnfles, althans een glazen fles, tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan;
2.
zij op of omstreeks 10 april 2018 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door in het gezicht te stompen/slaan en/of tegen een been te schoppen;
3.
zij op of omstreeks 10 april 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Chevrolet), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en over-tuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beroep op noodweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gesteld dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde zou hebben gepleegd in een situatie van noodweer. De raadsman heeft echter op geen enkele wijze toegelicht door wie een handeling is verricht die als een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte zou moeten worden aangemerkt. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat het de verdachte was die de confrontatie heeft gezocht en hierbij geweldshandelingen heeft gebruikt. Het hof acht onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte zichzelf moest verdedigen tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf, eerbaarheid of goed. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
zij op
of omstreeks10 april 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
die [slachtoffer 1]aan de haren te trekken en/ofmet een wijnfles
althans een glazen fles,tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan;
2.
zij op
of omstreeks10 april 2018 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te
stompen/slaan
en/of tegen een been te schoppen;
3.
zij op
of omstreeks10 april 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Chevrolet)
, in elk geval enig goed, datdie geheel
of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft
vernield en/ofbeschadigd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde levert op:

telkens; mishandeling.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar ex-vriend en van de vrouw die op
dat moment bij haar ex-vriend op bezoek was. Daarnaast heeft de verdachte de auto van die vrouw bekrast. Blijkens de door de benadeelde ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring hebben de gebeurtenissen forse invloed gehad.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder
1 (primair dan wel subsidiair) en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.251,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.251,89.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op
nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.251,89, te vermeerderen met een bedrag van € 195,- in verband met een behandeling door een psycholoog, derhalve in totaal voor een bedrag van € 5.446,89 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2]
zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 300,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 300,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeer-deren met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 300,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt
de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij slachtoffer 1

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder
1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.251,89 (vijfduizend tweehonderdeenenvijftig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 3.501,89 (drieduizend vijfhonderdéén euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderd-vijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 subsidiair, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.446,89 (vijfduizend vierhonderdzesenveertig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 3.696,89 (drieduizend zeshonderdzes-ennegentig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te
noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 april 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. F.P. Geelhoed en mr. J. Leliveld,
in bijzijn van de griffier mr. E. Mulder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van het hof van 26 maart 2020.
Mr. J. Leliveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.