In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, die eerder al veroordeeld was voor soortgelijke feiten, werd beschuldigd van diefstal met braak in een viswinkel te 's-Gravenhage op 1 oktober 2018, waarbij een bedrag van 600 euro werd weggenomen. De verdachte had zich toegang verschaft tot het pand door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 maart 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de eerste aanleg vroeg. Het hof heeft echter geoordeeld dat het vonnis niet in stand kon blijven, omdat het zich daar niet mee kon verenigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. Het hof heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is op het gepleegde feit.