ECLI:NL:GHDHA:2020:585

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
22-002103-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van diefstal in vereniging en beschadiging van de deur in een voormalige school

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2019. De verdachte, geboren in Marokko in 1978, was beschuldigd van diefstal in vereniging en het opzettelijk beschadigen van een deur. De feiten vonden plaats op 30 september 2016 te Dordrecht, waar de verdachte samen met een ander een inbraak heeft gepleegd in een voormalige school. Tijdens de inbraak zijn verschillende goederen, waaronder een bandrecorder en gereedschap, weggenomen en is een deur beschadigd. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat er een derde persoon betrokken was bij de feiten, maar het hof oordeelde dat dit scenario niet aannemelijk was. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 120 uur, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor materiële schade van € 685,78, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, aangezien deze schade een rechtstreeks gevolg was van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002103-19
Parketnummer: 10-682341-16
Datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 30 september 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bandrecorder en/of een of meer kisten/koffers (inhoudende onder meer gereedschap en/of snoeren/kabels) en/of een compressor en/of een jas, in elk geval enig(e) goed(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/ hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking; 2. hij op of omstreeks 30 september 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan Camelot Vastgoedbeheer B.V. en/of Gemeente Dordrecht en/of [slachtoffer 2], althans een ander, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde op basis van het scenario zoals dit door de raadsman is geschetst. De raadsman gaat er in zijn scenario van uit dat er een derde persoon aanwezig is geweest en dat niet kan worden uitgesloten dat deze derde persoon verantwoordelijk is voor de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier zou onvoldoende blijken voor de overtuiging dat de verdachte actief betrokken was bij de vernieling en/of de diefstal van de goederen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen zoals die zijn opgenomen op pagina 2 van het vonnis van de rechtbank, voor zover het betreft de overwegingen vanaf “Getuige [A]” tot en met “heeft gepleegd”. Het hof neemt die overwegingen over.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden dat er een derde persoon betrokken is geweest bij de inbraak in de voormalige school en de daarmee gepaard gaande beschadiging van een deur. Het scenario zoals geschetst door de raadsman strookt naar het oordeel van het hof niet met de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat het de verdachte is geweest die – samen met een ander – de inbraak heeft gepleegd en daarbij de in de bewezenverklaring genoemde goederen heeft weggenomen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 30 september 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bandrecorder en een kist en een koffer (inhoudende onder meer gereedschap en/of snoeren/kabels) en een compressor en een jas, toebehorende aan [slachtoffer 1], zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededader, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak; 2. hij op 30 september 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan de Gemeente Dordrecht, althans een ander, toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een voormalige school en aan het daarbij beschadigen van een deur. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans schade, ergernis en overlast. De verdachte heeft voor deze gevolgen geen oog gehad, en kennelijk uit eigen financieel gewin gehandeld.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Gelet op deze eerdere veroordeling zal het hof de verdachte niet alleen tot een taakstraf, maar ook tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordelen, welke voor wat betreft de duur gelijk is aan de duur van het door de verdachte ondergane voorarrest.
Het hof heeft ook oog gehad voor de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die onder meer blijken uit de door de raadsman in eerste aanleg overlegde stukken.
Het hof stelt – met de advocaat-generaal - vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg is overschreden, nu tussen de datum van inverzekeringstelling op 1 oktober 2016 en de datum van het eindvonnis, te weten 10 mei 2019, meer dan twee jaar is verstreken. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin, dat in plaats van een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis, een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis zal worden opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede deze geheel onvoorwaardelijke taakstraf een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.394,80.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 685,78.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 685,78, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 685,78 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 685,78 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 685,78 (zeshonderdvijfentachtig euro en achtenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 685,78 (zeshonderdvijfentachtig euro en achtenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 september 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. E.K.B. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2020.
mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. M.J.J. van den Honert en de griffier zijn buiten staat dit arrest te tekenen.